meter in doorsnede, met gladden bodem en weinig opgeworpen rand. In de milt, die 750 gram woog, en in de gal werden typhusbacillen gevonden. De anatomische diagnose luidde: ilio-colo-typhus met perforatie, doch het later ingestelde microscopisch onderzoek toonde amoeben in de zweren van den dikken darm aan; het daarop onderzochte geperforeerde ulcus in den dunnen darm bleek evenzeer amoeben te bevatten.
De zeer weinig uitgebreide amoeben-dysenterie, die op zich zelf zeker geen levensgevaarlijke uitbreiding had, had dus een typheuse zweer boven de valvula Bauhini overvallen en tot perforatie gebracht, een mijns inziens zeer bijzonder geval.
In de overige gevallen stierven de patienten in een 1 ater stadium, terwijl meestal de koorts reeds was verdwenen en zonder dat er bij de sectie afwijkingen werden gevonden, die den dood verklaarden.
Bij S. 24 was de patiënt 7 dagen koortsvrij; er bestond een purulente bronchitis en een matige graad van ankylostomiasis. Bij S. 51 was de patiënt reeds 14 dagen koortsvrij, doch was soporeus gebleven. Post mortem werd een sterke orgaan-degeneratie gevonden en uit milt en gal waren typhusbacillen te kweeken. S. 77 geleek volkomen op S. 51 evenals S. 138. Bij S. 190 was het proces nog niet afgeloopen, getuige de nog bestaande zwelling der plaques, hoewel de patiënt reeds enkele dagen koortsvrij was. Men is wel gedwongen tot de veronderstelling, dat in zulke gevallen de plaats gehad hebbende intoxicatie zoo sterk is geweest, dat het organisme zich niet kan herstellen. In hoeverre de infectie, die, zooals het onderzoek van de milt leerde, meestal nog voortbestond, bij dergelijke toestanden mede een rol speelt, valt niet te zeggen.
Een bijzondere plaats neemt S. 25 in. De patiënt was eerst 10 dagen in het hospitaal en was reeds 8 dagen koortsvrij en leed voortdurend aan braken en diarrhee. Post