open putten, of afkomstig van kunstmatige filters moeten ieder op zijn eigen wijze worden beoordeeld.
Men weet bijv. dat kunstmatige zandfilters steeds bacteriehoudend water leveren. Deze bacteriën zijn misschien alle uit het zandfilter afkomstig, terwijl de bacteriën, die oorspronkelijk in het te filtreeren water aanwezig waren, zijn afgefiltreerd. Men geeft aan (Rubner), dat zoo'n filter dan goed werkt, als op 7000 bacteriën in het ongefiltreerde water 1 bacterie in het gefiltreerde water komt.
Water uit open putten zal steeds verontreinigd zijn met allerlei micro-organismen en toch kan het zijn, dat dezelfde put, mits beter ingericht en voorzien van een goede pomp, uitstekend en gevaarloos drinkwater zal leveren.
Als bronnen op hun bacteriegehalte worden onderzocht, ligt de beoordeeling wederom anders. Een bron kan steriel water leveren, doch het kan ook zijn, dat het steriel gefiltreerde water vóór de plaats, waar wij het kunnen opvangen, met lucht in aanraking is geweest en enkele bacteriën bevat. In beide gevallen zal het water goed zijn. Bevat het water veel bacteriën, bijv. 1000 per c.c.m., dan heeft men alle kans, dat het water óf in zijn geheel óf gedeeltelijk ongefiltreerd oppervlaktewater voorstelt, dat, door spleten in den bodem zijn weg vindend, elders als bron te voorschijn komt. Men kan dergelijke bronnen aantreffen in kalksteenlagen, waar onderaardsche riviertjes van verscheidene kilometers lengte kunnen bestaan.
Van zeer groote beteekenis nu voor de beoordeeling van bronwater is het wisselen van het bacteriegehalte; loopt toch een bron heden steriel, doch bevat zij morgen bacteriën, al zij het niet bijzonder veel, dan is de waarschijnlijkste oorzaak, dat het water van den eersten dag zuiver bronwater voorstelde en dat er den tweeden dag ongefiltreerd oppervlaktewater mee is gemengd geworden; de hoeveelheid der bacteriën hangt dan af van de relatieve hoeveelheid der twee watersoorten en al is dus het aantal der plotseling