Een veertiental dagen, nadat het laatste geval uit Bindjei was gemeld geworden, veroorzaakte eene zware regenval een sterke bandjir in de Bindjei-rivier; de kampong werd voor goed gereinigd, doch twee Batakkers, die een paar uur beneden Bindjei aan de rivier woonden en daarin gebaad hadden, kregen cholera.

Juist over deze twee bacteriologisch vastgestelde gevallen ontstond wederom een meeningsverschil. Hoe was het mogelijk, dat een bandjir, die zulke groote hoeveelheden water medevoert, badende menschen kan infecteeren? Moet de verdunning van de smetstof niet te groot zijn en is er zelfs reden om te veronderstellen, dat in een streek, waar cholera heeft geheerscht, nog weken na het laatste bekend geworden geval, bacillen zijn te vinden?

Het is bekend, dat cholera-bacillen een tijd lang in water kunnen blijven leven. Wernicke geeft zelfs op, dat de bacillen in het water uit vijvers en plassen tot weken lang aantoonbaar blijven; ja, ze zouden zich zelfs in den modder op den bodem dier plassen vermenigvuldigen en maanden lang in leven blijven. Deze onderzoekingen, die uit 1895 dateeren, hebben een bevestiging noodig, doch zoolang wij niets anders weten, mogen wij het ten minste niet als onmogelijk veronderstellen, dat in een streek, waar cholera heerscht, vele plassen en poeltjes, die nooit geheel uitdrogen, met cholera worden besmet en dat dus eene rivier, bij een bandjir buiten haar oevers getreden, groote hoeveelheden besmet vuil medevoert. Het lijkt mij dus overeenkomstig onze kennis aan te nemen, dat een bandjir zelfs 14 dagen nadat het laatste geval in een kampong is bekend geworden, benedenstrooms de cholera kan verspreiden.

Wij zullen ook straks nog sterke voorbeelden zien, hoe gevaarlijk de rivieren hier voor het overbrengen der besmetting zijn. Nieuw is dit geenszins. In Duitschland is de gezondheidsdienst in choleratijden speciaal langs de ri-