doening te Soerabaija niet voorkwam. Wel werd eenige malen bij patiënten met febris non classificata pijn geobserveerd in verschillende gewrichten, en ook één maal, wat bij febris denguis dikwijls voorkomt, na afloop der koorts jeuk aah handpalm en voetzool, doch werd deze diagnose hier geen enkele maal gesteld.
Wat nu de symptomen der verschillende koortsen aangaat, zoo heerscht hier groote verscheidenheid, zoowel in duur als in hevigheid der aanvallen. In sommige tijden werden hooge temperaturen en zwaar ziek zijn geobserveerd gedurende een a twee weken, terwijl de patiënten langen tijd daarna nog zwak bleven. Bij den een traden gewrichtspijnen, bij den ander hoofdpijnen (vooral boven de oogen) en pijnen in rug en lendenen op.
Dan weer zag men overwegend lichtere gevallen, waarbij de patiënten slechts eenige dagen licht verhoogde temperatuur hadden en zich bijna niet ziek gevoelden.
In andere gevallen zagen we al de symptomen optreden zooals deze door van der Scheer voor een bepaald type zijn beschreven.
Bij verschillende lijders werden van het nachtelijk bloed praeparaten gemaakt en deze gedurende 1 a 2 uren in zeer verdunde fuchsine-oplossing gelegd om ze daarna op filaria sanguinis te onderzoeken; niet onmogelijk toch zoude het zijn dat infectie met deze larven, die zooals bekend is dikwijls met koorts gepaard gaat, in sominige gevallen de oorzaak van een zoodanig ziekteproces was. De negatieve uitkomst van het onderzoek van al praeparaten doet niet met beslistheid deze mogelijkheid verwerpen. Een verder onderzoek der speekselklieren van culices zoude in dezen het zijne er toe kunnen bijdragen om over de aetiologie dezer koortsen meer licht te ontsteken.
Meerdere malen werd waargenomen, dat personen onder behandeling kwamen met excoriaties aan de beenen, ontstaan