Blijkt dus in werkelijkheid, dat de malaria-frequentie niet gering is bij de alhier verblijvende schepelingen en dat we inderdaad Soerabaija en meer speciaal den Oedjoeng moeten aanwijzen als de plaats waar deze infecties zijn opgedaan, dan moeten we hiervan een bevestiging vinden bij de overige bewoners dezer streek. Zij toch zullen voornamelijk hiervan te lijden hebben en wel in de eerste plaats de Inlandsche bevolking. Gedurende de maanden Mei, Juni, Juli en Augustus kwamen dan ook vele koortsgevallen voor. In het ziekenregister van het Marine Etablissement staan genoteerd in de maand Mei 48, Juni 62, Juli 86, Augustus 108.

Dit zijn nu wat de Inlanders betreft — en deze vormen verreweg de meerderheid — alleen de personen, die gedurende den werktijd ziek werden. Van het zich in huis bevindende personeel wordt geen aanteekening gehouden, aangezien dit niet tot de geneeskundige praktijk van het Marine Etablissement behoort.

Van de verschillende chefs werd echter meermalen vernomen, dat er vele werklieden thuis bleven. Een groot deel dezer werklieden woont, zooals reeds werd medegedeeld, in de omgeving van het Marine Etablissement. In 1906 nu waren aldaar eveneens vele zieken. Dit was op een zeker tijdstip van dien aard, dat er bij den Directeur van het Marine Etablissement berichten kwamen, dat er vele werklieden ziek waren en stierven.

ZHEdG. droeg mij toen op, eens een onderzoek in te stellen of er misschien een besmettelijke ziekte aldaar heerschte. Enkele dier kampongs werden toen bezocht en bleken er inderdaad vele zieken te zijn, terwijl verder vele bewoners de duidelijke sporen van anaemie droegen. Van een grondig onderzoek kon toen met het oog op den beschikbaren tijd geen sprake zijn. De enkele bloedpraeparaten, die toen gemaakt konden worden, bevatten echter allen malariaplasmodiën, en werd overigens de indruk verkregen, dat we hier met een exacerbatie van malaria te doen hadden.