u. 2 November 1906. In de mannenafdeeling B had men bij den muur een waterplas met anopheleslarven.
BESPREKINGEN.
Wanneer wij de resultaten van ons onderzoek in het kort samenvatten, krijgt men het volgende:
1. In het bamboebosch vonden wij verschillende broedplaatsen van anopheles-larven.
2. Om het gesticht heen heeft men tal van karbouwenpoelen, die voortdurend een uitmuntende broedplaats vormen voor anopheleslarven. ^
3. In het ravijn heeft men tal van broedplaatsen.
4. De terreinen, benut voor sawah-bouw, zijn gedurende het geheele jaar, ook als er visch geteeld wordt, een broedplaats voor anopheleslarven.
5. Overal, waar gedurende eenigen tijd waterplasjes blijven staan, kan men na eenigen tijd anopheleslarven vinden.
Onder deze omstandigheden spreekt het van zelf, dat kapping van het bamboebosch wel geen verbetering zal brengen in den algemeenen toestand; meer nog, uit het bovenstaande volgt dadelijk, dat van totale uitroeiing van anopheleslarven op onze terreinen geen sprake kan zijn.
Zou er dan geheel niets te doen zijn ter verbetering van den algemeenen toestand?
Ons inziens zeker, en zelfs zeer veel.
Het onderzoek heeft behalve al de bovengenoemde ongunstige momenten, ook drie lichtpunten gebracht.
Allereerst het feit, dat wij in onze koffietuinen, doordat ze diep omgewerkt waren en nog steeds worden, nooit plasjes hebben aangetroffen, ja zelfs zelden in deze zeer droge tuinen muskieten konden vinden rondvliegen.
Ten tweede, dat in de afdeelingen zelf, dus in het gesticht, slechts twee plaatsen werden gevonden, waar anopheles-
10