chinine per week zal wel geen enkele medicus daarvoor een nacht slapeloos doorbrengen. Ook de Heer de Raadt niet, die later het advies geeft om in malaria-garnizoenen alle manschappen prophylactisch chinine te geven.
Ook een tegengesteld geval is mogelijk. Een chronische malaria-lijder, zonder waarneembare orgaanafwijkingen, krijgt geen nabehandeling. De gevolgen hiervan kunnen tweeledig zijn. De man vertoont geen verdere koortsaanvallen, doordat hij spontaan geneest, hetgeen mogelijk is, maar hetgeen wij vooruit niet kunnen weten; de verkeerde diagnose heeft alzoo geen nadeelig gevolg. De tweede mogelijkheid is, dat de man na eenigen tijd weer koortsaanvallen vertoont. Welnu, dan wordt hij in de ziekeninrichting opgenomen, en aldaar uitgemaakt of hij werkelijk malaria heeft; zoo ja, dan verschijnt zijn naam op de chinine-lijst, de man krijgt nu een geregelde nabehandeling en de fout is hersteld.
Vergelijkt men dezen gang van zaken met hetgeen vroeger geschiedde, toen er van een geregelde nabehandeling geen sprake was, dan zal een ieder het groot voordeel van de door mij voorgestane bestrijding in het oog vallen.
Hetzelfde geldt voor de tweede categorie van chronische malaria-lijders, die nog leververgrooting, miltvergrooting of bloedarmoede vertoonen. Eerst moet uitgemaakt worden door de anamnese en door de resultaten van het onderzoek of wij werkelijk te maken hebben met een chronischen malarialijder en eerst als dit duidelijk is vastgesteld, noteeren wij de gevonden orgaanafwijkingen of de bestaande bloedarmoede. De veronderstelling van den Heer de Raadt, dat ik uit een vergroote milt of lever, of uit bestaande bloedarmoede zonder meer chronische malaria bij den militair zou willen diagnosticeeren, is toch wel wat al te naif.
De voorbeelden, door den Heer de Raadt aangehaald, illustreeren het best het dwaze van zijn voorstelling en kunnen dan ook zeer zeker onder het hoofd „schrijftafelargumenten" gerangschikt worden.