Antwoord aan de HH. S. H. de Granada en Dr. 0. L. E. de Raadt omtrent de malariabestrijding te Willem I.

DOOR

Dr. J. T. TERBURGH.

Met genoegen zag ik in de 6de Afl., deel XLVII van dit tijdschrift een tweetal opstellen naar aanleiding van mijn rapport over de malaria-bestrijding in het garnizoen te Willem I. Rapporten en nog eens rapporten uit te brengen en daarover verder niets te hooren, stemt niet bepaald opwekkend. Wij allen weten, dat zulk stilzwijgen niet altijd instemming insluit. Daarom is mij niets liever dan critiek op mijn woorden en daden. Hoewel ik meen in zake malaria een woordje te mogen meespreken, zoo heb ik daarom de wijsheid nog niet in pacht. De malaria-bestrijding dient rekening te houden met allerlei practische eischen, welke zeer van plaats en tijd afhankelijk zijn. Het is mij slechts mogelijk geweest in een enkel garnizoen die bezwaren onder de oogen te zien en zoo hecht ik er groote waarde aan, de ervaringen, op dit gebied op andere plaatsen en onder andere omstandigheden opgedaan, van de collega 's te vernemen. Alleen toch op deze wijze zal het mogelijk zijn de waarde der verschillende bezwaren te beoordeelen en zoo ze als juist worden erkend, maatregelen te beramen om die beletselen te overwinnen, dan wel tot de treurige ervaring te moeten komen, dat de malaria-bestrijding in het Leger slechts een utopie is.

Al waardeer ik dan ook het schrijven van beide collega 's, nog aangenamer zou het mij zijn, indien de Chef over den