de spirochaeten ongeschikt maken voor infectie, is wel aan te nemen.
Bij bloedentingen moet wel het geringe aantal der overgebrachte spirochaeten voor de negatieve uitkomst der enting verantwoordelijk gesteld worden.
Deze mogelijkheden zocht hij daardoor te ontgaan, dat hij gewone bloedzuigers aan geërodeerde papels of primairaffecten, waarvan het rijkelijk voorkomen van spirochaeten te voren reeds was nagegaan, zuigen liet.
Deze bloedzuigers boren zich vrij diep in het geërodeerde of ulcereerende weeke weefsel in en zuigen zoo bloed, dat niet verontreinigd is met bacteriën of andere spirochaeten afkomstig van het oppervlak der ulcera.
Ook heeft hij in dekglaspraeparaten, vervaardigd uit het door de bloedzuigers opgezogen bloed, hoogst zelden bacteriën of andere spirochaeten, voor zooverre ze niet reeds in den darm van den bloedzuiger aanwezig waren, kunnen aantoonen.
Er waren natuurlijk eene reeks van voorbereidende proeven noodig om aan te toonen of werkelijk de spirochaeta pallida tamelijk veelvuldig in het door den bloedzuiger opgezogen bloed aanwezig was, verder hoe lang ze in den darm van den bloedzuiger morphologisch onveranderd resp. virulent bleef.
Uit de strijkpraeparaten van het door den bloedzuiger opgezogen bloed gemaakt, bleek dat de spirochaeta pallida tot 15 dagen in den darm van den bloedzuiger morphologisch
onveranderd bleef.
Ze zijn in de eerste 6—8 dagen tamelijk talrijk om dan
progressief af te nemen.
Afstervende of rustende vormen heeft hij niet kunnen constateeren; of de spirochaeten in het weefsel, van den bloedzuiger zelf indringen, of ze hem per vias naturales weder verlaten of dat ze eenvoudig worden opgelost, daarover kan spraker geen nadere inlichtingen geven.
Men laat den bloedzuiger zoolang zuigen tot hij van zelf afvalt.