Vergadering 1 Augustus 1907.

De heer Baermann demonstreert eenige praeparaten: een uterus met dubbelzijdige, vuistgroote tubo-ovariaalabscessen van eene vrouw, die reeds 3 maal met zware peritonitische verschijnselen was opgenomen;

een kinderhandgroot tubairabsces, met de appendix licht vergroeid;

een manshoofdgroot, multiloculair, intraligamentair ontwikkeld ovariaalkystoom.

Spreker wijst op 't relatief dikwijls voorkomen van gonorrhoische adnex-aandoeningen bij koelievrouwen.

Bij de discussie bleek dat over de vraag, waar de acute gonorrhoe werd geacquireerd, nl. op de ondernemingen of in de kampongs, de meeningen verdeeld waren, zoo ook over de indicatie tot operatie als ook over de frequentie der adnex-aandoeningen.

De heer Kuenen vond ze betrekkelijk zeer weinig bij secties.

De heer van Praag vond bij ± 350 vrouwen, die hij op adnex-aandoeningen onderzocht, zelden veranderingen.

Hierna houdt de heer Baermann zijn voordracht over syphilis bij apen.

Daar de tegenwoordige proeven om hoogere of lagere apen met luesvirus subcutaan te infecteeren, absoluut negatief waren uitgevallen, beproefde hij door een eenigszins gemodificeerde infectiewijze dit doel te bereiken.

Het doel was de schadelijke invloeden, waardoor tot dusverre het slagen van een subcutane inoculatie werd verhinderd, te ontgaan.

Van welken aard deze schadelijke invloeden zijn, laat zich niet met zekerheid vaststellen.

Dat echter bij inentingen met weefseldeelen etterings- of rottingsprocessen belemmerend kunnen werken of bij verval of resorptie van het ingebrachte weefsel vrij komende stoffen

\