milttumor niet altijd samen met een chronische infectie.
Dit is echter slechts en dan nog gebrekkig door het bloedonderzoek uit te maken, zoodat het in de praktijk beter is ook de volwassen groote miltbezitters als chronisch geïnfecteerden te beschouwen.
Spreker bewijst aan de hand van eenige grafische voorstellingen hoe aan dit miltonderzoek bij de bevolking meer waarde is te hechten dan men oppervlakkig zou meenen en dat de uitkomsten van zoo'n onderzoek geheel beheerscht worden door de plaatselijke of individueele infectiekans.
Aan de hand van een topografische malariakaart bewijst spreker, dat een malariahaard omgeven wordt door een endemische strook, die min of meer plotseling overgaat in een streek, waar de malaria sporadisch voorkomt en daarnaast weer streken gevonden worden, die geheel immuun zijn.
Individueele behandeling van de malarialijders onder de bevolking is niet mogelijk, doch ze moeten „en masse" behandeld worden.
Daarom raadt spreker aan om aan alle personen met een milttumor behept gedurende b. v. een maand iederen dag 0,4 gram chinine te geven en daarna op twee achtereenvolgende dagen van de week 0,6 gram, totdat de milttumor is verdwenen of zich niet meer verkleint, terwijl koortsen wegblijven.
In den malariahaard moet van gouvernementswege een geregelde dienst voor de malariabehandeling georganiseerd worden, in de endemische streken, waar het gevaar voor het optreden van moorddadige epidemieën het grootst is, behoeft deze behandeling zich alleen uit te strekken over die maanden waarin een verhoogde infectiekans is waargenomen.
Daar waar de koortsen meer sporadisch voorkomen moet de verkoop van versuikerde chininetabletten krachtig ondersteund worden. Ten slotte legt spreker het medegedeelde in een tiental stellingen vast.