lagere tonen is dit om physische redenen niet te handhaven. Het intensiteitsverschil is dan nl. geringer dan de drempelwaarde voor verschil van intensiteit. Wel is aangevoerd, dat deze drempelwaarde is bepaald voor één oor en dat men mogelijkerwijze, met twee ooren hoorend, veel fijner intensiteitsverschillen kan onderscheiden dan met een, maar voor dit argument bestaat voorshands geen bewijs. Een andere bron nu, waaraan wij de waarneming van richting van geluid te danken hebben, bleek te zijn gelegen in het phaseverschil. Onderzoekingen van Lord Rayleigh en van Moore en Fry hebben dit duidelijk gemaakt. Spreker zet nu uiteen hoe de laatstgenoemde onderzoekers maakten twee geluiden van gelijke hoogte en luidheid, met variabel en bekend phaseverschil en wel door naar een stemvork, die elektrisch gedreven wordt, te luisteren door een buis, die zich vertakt, op de wijze dus van een binaurale stethoskoop. Aan de beide vertakkingen, waarvan naar ieder oor een gaat, wordt verschillende lengte gegeven en dit verschil, in verband met de golflengte van den toon, maakt het phaseverschil in beide takken goed regelbaar. Aldus nu bleek, dat het Igeluid gehoord wordt in het mediane vlak als er geen phaseverschil is; bestaat dit wel, dan wordt het geluid gehoord zijdelings en wel des te meer naarmate het phaseverschil grooter is. Het geluid wordt dan verlegd naar die zijde, waar de vertakking het langst, m. a. w. waar het gehoorde geluid in phase achter is. Spreker zet vervolgens de wijze van experimenteeren uiteen door Lord Rayleigh gevolgd; daarbij werd gebruik gemaakt van twee stemvorken» waarvan geen intensiteits- of hoogteverschil hoorbaar was' maar die toch iets in toonhoogte verschilden. Aldus ontstonden zwevingen en ook phaseverschil. Wanneer men nu iedere stemvork beluistert met een afzonderlijk oor, dan hoort men geen zwellingen, maar men hoort synchroon met deze laatste, het geluid van richting veranderen, zoodat het als 't ware om het hoofd van den waarnemer heengaat.