Gewone Vergadering op Vrijdag 27 Maart 1907.
De Heer Nauta vertoont een patiënt met een fractura capitis tali benevens een Röntgen-opname van diens zieken voet. Hij zet de symptomatiek van dezen zeldzamen beenbreuk uiteen, waarbij het distale beenfragment voor en onder een der malleoli (in casu den lateralen) uitsteekt. De aangewezen therapie is een chirurgische.
De voorzitter zegt den Heer Nauta dank voor zijn demonstratie en geeft het woord aan den Heer Kiewiet de Jonge. Deze heeft eenige bloedpraeparaten opgesteld, waarin talrijke spirillen voorkomen. Ze zijn gezonden door Dr. Blankenberg te Muntok en afkomstig van twee Chineesche patienten aldaar. De Heer Kiewiet de Jonge geeft naar aanleiding daarvan een uiteenzetting van onze tegenwoordige kennis omtrent bloedspirillen bij den mensch. De meerdere kennis op dit punt verkregen heeft niet geleid tot grooter zekerheidsgevoel van den klinicus. Omtrent het medegedeelde zal in het tijdschrift der V. uitvoeriger bericht worden.
Den Heer Koolemans Beynen, die meende dat het aantal der recidieven ook een middel aan de hand deed om de ziekte van Obermeijer te onderscheiden van tick-fever, antwoordt de heer Kiewiet de Jonge, dat ook bij tick-fever zes aanvallen mogelijk zijn; alleen de duur der aanvallen kan klinisch tot onderscheiding dienen.
Na nog een kort debat over de prognose der spirillose en over de biologie van de parasiet sluit de voorzitter, na dankzegging voor het medegedeelde, de vergadering.
Gewone Vergadering op 25 April 1907.
De Voorzitter geeft het woord aan den heer KaïjSER tot het houden eener demonstratie. Deze laat een inlander met psoriasis zien; omtrent dezen patiënt zal in het tijdschrift