DIAMANTSLIJPER: EEK GOED BETAALD VAK
„Een moeilijk vak... ? Diamantslijper ... ?” Leon Kok, 71 jaar oud en zo’n vijfenvijftig jaar nu dat vak uitoefenend, hoeft niet lang te denken overeen antwoord. „Elk vak is moeilijk . . . Maar als je ervan houdt, wordt het stukken gemakkelijker. Talent is natuurlijk ook van belang. Maar het voornaamste is: van je vak houden . . . !” De manier waarop hij het zegt, laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Trouwens, het enthousiasme waarmee hij niet alleen zijn werk achter de slijptafel doet, maar waarmee hij ook iedere bezoeker inde hal van de Amsterdamse diamantindustrie Van Moppes zijn glinsterende, ijselijk klein lijkende werkstukken laat bekijken, zegt ook voldoende. Hij vertelt graag hoe hij van zijn zestiende jaar af al in het diamantvak zit, hoe hij zijn opleiding kreeg gedeeltelijk in Antwerpen, gedeeltelijk in Amsterdam, hoe moeilijk het indertijd was om diamantslijper te kunnen worden. „Maar mijn vader was ook slijper . . . daarom ging het wat gemakkelijker . . .”, zegt hij. Diamantslijper Kok is nog één van de weinige vakmensen van, zoals dat genoemd pleegt te worden „de oude stempel”. ledereen weet het: onder de diamantslijpers in het Amsterdam van voor de oorlog waren er veel joden ... weinigen zijn teruggekomen ... De diamantindustrie heeft na de oorlog daarom moeten
zorgen voor een nieuwe generatie slijpers, waardoor men een heel ander slag mensen kreeg. Ze werden opgeleid op een eigen school van de n.v. Van Moppes. In twee jaar tijds werd hun het vak geleerd. Niet zoals vroeger met het slijpen van fietskogeltjes, maar met echte, zij het heel kleine steentjes, waaraan weinig viel te verprutsen. Dat schiep ook de mogelijkheid dat de nieuwe lichting in het tweede jaar al een beetje bij de produktie kon worden ingeschakeld. De school werd opgeheven, toen de behoefte aan vakmensen was gedekt. Een moeilijk vak? De liefde ervoor is belangrijk en natuurlijk is er dus ook wel een bepaald talent voor nodig. Dat het velen daaraan toch wel schort, bewijst het feit, dat van de liefhebbers die zich indertijd meldden, de helft afviel. Er is méér veranderd in het diamantvak. Ook hier heeft de automatisering haar intrede gedaan. Veel zaken, die slijper Kok in vroeger jaren nog met de hand zag gebeuren, worden nu door machines verricht. Het „kloven” („Vroeger waren de klovers de elite van het diamantvak”) vindt niet of nauwelijks meer plaats. Het is nu „diamantzagen” geworden. Het is een economischer procédé, dat bovendien minder kans geeft op fouten. En ook bij het „snijden” van de diamanten worden machines ingeschakeld. Maar het slijpen is nog steeds een kwestie van hand en
oog. Van vaste hand en van geoefend oog. Ettelijke keren houdt slijper Kok de tang (waarin de dop met „de steen”) op de slijpschijf. Een snel gebaar langs de mouw van zijn stofjas, tang voor de oogloep, tang weer tegen de schijf. Snel en zeker werkt hij. Volgens een bepaalde werkwijze. Een werkwijze die leidt tot een diamant(je) met de achtenvijftig facetten. Want zoveel „kantjes” moet de slijper er aan maken. Dan immers heeft, zoals honderden jaren her is uitgerekend, de diamant zijn grootste schittering. Steeds weer gaat de tang op de gietijzeren schijf, die is geïmpregneerd met diamantpoeder en olijfolie en die maar één week meegaat, waarna de „schijvenschuurder” er aan te pas moet komen om de schijf opnieuw te bewerken. Het lijkt zo vrij eentonig werk. Steeds weer dezelfde gebaren. Maarde eis van precisie en vooral de liefde voor het vak voorkomen, in elk geval bij de heer Kok, ook maar het minste gevoel van monotonie. Het vak van diamantslijper is een goed betaald vak. Men werkt veelal op „stukloon” en er zijn diamantslijpers, die er in slagen een tweehonderd tot tweehonderdvijftig gulden per week te verdienen. Een insider vertrouwde ons toe: „Sommigen flappen ze er achter elkaar uit, terwijl anderen er nog steeds moeite mee hebben. Daaraan zie je dat het toch een gave i5...” (Foto: Paul Huf uit de serie van Grolsche bierbrouwerij)