Het staat natuurlijk een groepje voetballers – ook al behoren zij dan zogenaamd tot de elite-spelers van de wereld – vrij om hun spel op een gegeven moment om te zetten in een ordinaire gooi- en smijtpartij waarbij zij zich niet ontzien om opzettelijk hun tegenstanders lichamelijk letsel toe te brengen. Maar het staat de leden van zo’n Spaanse furie beslist niet vrij om zo’n bezigheid dan ook nog met de naam sport te dekken. Daarvoor is hun manier van handelen toch te grof en doen zij een tak van sport welke voor miljoenen andere meer fatsoenlijke burgers grote waarde heeft, zowel door zich zelf hiermee bezig te houden dan wel er gedurende anderhalf uur naar te zitten kijken, bepaald geweld aan. Omdat alle kwalijke handelingen in het Feyenoordstadion op 8 september j.l. niet gereserveerd bleven voor de ruim 60.000 aanwezigen bij deze wedstrijd maar door het alziende televisie-oog bij miljoenen kijkers inde huiskamer werden geprojecteerd, is er aan de sportbeoefening op het voetbalveld een gevoelige klap toegebracht. De redenering dat het er op de sportvelden toch wel erg „Spaans” toegaat, ligt wat voor de hand. Ingewijden weten wei dat taferelen als die wij enkele weken geleden in het Feyenoordstadion hebben beleefd, gelukkig uitzonderingen zijn. Maar wanneer de topklasse vaneen betaalde tak van sport al zo weinig beheersing toont dan wordt er al snel gegeneraliseerd. En omdat slechte indrukken altijd veel hardnekkiger zijn dan goede, is het aan te nemen dat de sport, en de voetbalsport in het bijzonder, er voorlopig niet al te best meer op staat bij een zeer groot aantal televisie-kijkers. Dat is jammer en bovendien onbillijk.

SPORTIVITEIT WORDT

PAS MERKBAAR IN HET ZICHT VAN DE NEDERLAAG

DRANG NAAR GELD BEHEERST DE HARTSTOCHT Bij het vormen vaneen oordeel over de onsportieve gedragingen op en rond het sportveld doet men er goed aan al direct een scheiding te maken tussen de oorspronkelijke sportbeoefening, dat wil zeggen de vrijetijdsbesteding, en de sportbeoefening tegen betaling. Het is niet juist om aan de beoefenaren van deze beide nogal fundamenteel verschillende bezigheden gelijke eisen te stellen. Hun gedragingen kunnen en mogen ook van elkaar verschillen, zozowel technisch als mentaal. Het verrichten van bepaalde werkzaamheden om daarmee in zijn onderhoud te voorzien – geheel of gedeeltelijk – geschiedt doorgaans met een geheel andere instelling dan het verrichten van bezigheden op basis van pure vrijetijdsbesteding. Dat de invloed van het geld hierbij een belangrijke rol speelt, ligt voor de hand. Voor het verkrijgen van financiële verdiensten spant men zich als regel meer in, hetgeen op grond vaneen betere scholing doorgaans ook mogelijk is. Bovendien zullen die inspanningen al snel verminderen wanneer het doel (in de betaalde voetbalsport zijn dat de overwinning en de daarmee gepaard gaande premie) bereikt is. Maar uiterst zelden komt de sportiviteit in gedrang bij spelers die zich al van de maximale voordelen welke een wedstrijdresultaat kan bieden, verzekerd weten. Geheel anders wordt het evenwel wanneer het verloop van de wedstrijd dein het uitzicht gestelde financiële voordelen in gevaar brengt. Dan is het zo menselijk dat de minder goede karaktereigenschappen de boventoon gaan voeren.

De verklaring voor de inbreuk op de sportiviteit is snel te vinden. Niet zelden verschuilen spelers zich dan nog wel eens achter al dan niet gelukkige scheidsrechterlijke beslissingen of menen zij dat zij een passend antwoord moeten geven op een mogelijk wat hard uitgevallen charge van hun tegenstanders. Maarde voornaamste oorzaak van de toenemende onsportiviteit ligt in het ontwaken van de sluimerende hartstochten die vooral inde strijd om het geld bijzonder hoog kunnen oplaaien. En hieraan staan alle betaalde sportlieden bloot. Zonder nu direct te willen beweren dat onsportiviteit in de kringen der amateurs niet of uiterst zelden voorkomt, is het toch een feit dat de scherpste tegenstellingen zich in de wereld van de betaalde sport voordoen. Gelukkig is het percentage „betaalde” sportlieden bijzonder klein. In Nederland staan tegenover één enkele semi-prof maar liefst 99 amateurs. Inde kwestie Real Madrid is het natuurlijk niet alleen het geld dat van de spelers, in hun gewone doen toch bijzonder aardige en charmante kerels, plotseling kemphanen maakte. Daar kwam ook nog het geknakte prestige bij. Vergeet u niet dat een club als Real Madrid voor een zeer groot gedeelte de verpersoonlijking is van de Spaanse sport. Wie aan Real komt, komt zo ongeveer aan de Spaanse staat. Een nederlaag van Real is een soort nationale ramp. Inde loop der jaren is het prestige van Real praktisch onaantastbaar geworden. Al lang voor de Europa Cup-competitie de ploeg tot ver buiten de eigen grenzen bekend zou maken, beheerste Real het Spaanse sportleven. Don Santiago Ber-

nabeu, tot 1940 een van de vele Spaanse druivenkwekers, werd in dat jaar op slag beroemd toen zijn plan om onder de supporters van Real een obligatielening uitte schrijven om de bouw van een eigen sportstad mogelijk te maken, in één enkele dag slaagde. Drie jaar later werd ineen nieuwe Spaanse wijk het Bernabeustadion geopend, een sportarena met maar liefst 125.000 plaatsen. Eendoor Bernabeu gestichte vereniging van vrienden van Real telde al spoedig tienduizenden ledén en inde loop der jaren werd er rond het machtige stadion een sportaccommodatie voor maar liefst achttien takken van sport geschapen. Real-Sportstad bestaat werkelijk, inclusief een compleet ingericht ziekenhuisje en een eigen kapel. Is het verwonderlijk dat spelers in het hoogste elftal van Real zich wat gaan voelen. Werden de meeste van hen niet voor vaak buitensporig hoge bedragen uit het buitenland gekocht? Vooral Zuid-Amerika bleek een goed reservoir te bezitten. Voor Alfredo Di Stefano, Santamaria en Gento werden bijna twee miljoen Hollandse guldens op tafel gelegd. De Hongaar Puskas kwam door de revolutie in zijn land wat „gunstiger op de markt” maar voor hem en de Fransman Kopa waren het toch ook nog ruim 400.000 gulden. NAARMATE MEN HOGER REIKT IS VERLIEZEN MOEILIJKER Er is geen sprake van dat het wild-west optreden bij de eerste Europa Cupwedstrijd ook maar inde geringste mate geëxcuseerd kan worden, al kan men

begrip hebben voor de achtergronden daarvan. Er is nooit een excuus voor een onbeheerst optreden, ook niet op het sportveld. Wel hebben de incidenten ons nog eens geconfronteerd met de noodzaak, zeker ook in Nederland, om de kunst van het verliezen beter te leren. Nog al te vaak wordt te eenzijdig aandacht geschonken aan de technische, en te weinig aan de mentale voorbereiding op wedstrijden. Wanneer sportcracks mentaal het tempo van hun technische ontwikkeling niet meer kunnen volgen, gebeuren er ontoelaatbare dingen. Ook sportiviteit moet ontwikkeld worden, zeker ineen milieu waarin de nadruk wel bijzonder op de overwinning en op de daarmee gepaard gaande financiële voordelen wordt gelegd. Het verliezen vaneen krachtmeting is altijd een mentaal moeilijk te verwerken schok maar het wordt dubbel moeilijk, wanneer de teleurstelling van de nederlaag nog gecompleteerd wordt dooreen vermindering van verdienste. Inde sport wordt doorgaans zo uitsluitend gemikt op de overwinning, dat de beoefenaars eenvoudig niet weten hoe zij een nederlaag moeten incasseren. Daar komt dan nog bij dat inde regel zoveel aandacht wordt besteed aan het gebrek aan sportiviteit bij de tegenstanders dat men zich nauwelijks realiseert zelf die- sportiviteit evenmin te bezitten. Het is beslist geen verdienste sportief te zijn bij een overwinning. Ware sportiviteit onderscheidt zich slechts bij een naderende nederlaag. Het is een uiterlijk facet van de innerlijke beschaving die wij helaas l*> de sportwereld nog maar al te vaak missen. Leo Pagano