Van paterkes die hun eigen

pot moesten koken

I de alleroudste tijden der Kartuizerorde, kookte e monnik zijn eigen pot. Er was wel een roeder-kok, nogal een potentaat, die de providen a beheerde> ’t boter- en kaasmaken regelde en keuk ere" broeders bevelen gaf, doch hij deed de voor de Broeders, gasten en armen, en neer Paters enkel op de Zon- en feestdagen, waneten 7 ï“en aten inden refter. Want door de week o,i' ,e Kartuizers, ook nu nog, elk in zijn eigen kluisje klaar 6 momen ze toentertijd maar zien, hoe ze ’t «Peelden met de bereiding van hun maal. flao-pn •6n avondrefter was ’t, in die m de kleinere kloostergang zooiets als een

stilzwijgende markt. Daar werden brooden uitgereikt, en ieder deed voor de heele week zijn voorraad op van wortelen en boonen en salade en kaas en eieren en zout, met daarbij nog een kruikje goeden wijn, en trok dan belast en beladen naar zijn kluis, die hij alleen voor Metten, Mis en Vespers nog zou mogen verlaten. En Mis was er destijds nog niet eiken dag. Kartuizers zijn immers half kluizenaars en half gemeenschapsmonniken. Nu waren er per week al drie dagen, dat het met de keuken vlug en vluchtig genoeg ging. Drie dagen n.l. vastten die ruige

asceten op water-en-brood, ’t heele jaar door. Dan konden ze water koken en daar zout en brokken brood in doen, als ze wilden, en zich dan wijsmaken dat ze lepelden aan een soepje, of ze mochten zich ’t brood roosteren en er zoo smakelijker aan knabbelen, maar bij water-en-brood (met zout) moest liet blijven. De drie overige dagen brachten echter in menig celleke zorg. Die oudste kluisjes inde Grande-Chartreuse kun je er nog zoo zien hadden ook een keukentje. Daar moest eerst vuur worden aangemaakt, de groenten voor de soep gekozen en bereid, en dan nam de kokerij een aan vang. Dikwijls waren er eieren te bakken of tot ’n

omelet te verwerken, en soms als iemand ze schonk, koopen deden ze ze niet werd er een visch ter „mishandeling” gereikt door ’t luikje naast de deur. Daar zuchtte dan menig Paterke over zijn vuur en zijn potten, en zwoegde zich zwart en bevuilde zijn witte habijt. En uren misschien vergingen er, dat hij wèl veel geduld kon beoefenen en zich bedwingen in ’t uiten van kraclitwoorden, maar dat er weinig kwam van bidden en overwegen of afschrijven van heilige boeken, die voor hem moesten gaan preeken onder de wereldlingen. Als ’t eindelijk Sext luidde of Noon, en hij na ’t Officie zijn tafeltje dekte, bleek è.l te dikwijls met heel veel tijdverlies slechts een karig en onsmakelijk maal gewonnen en restte hem

niets anders dan ’t te kruiden met zijn honger als „beste saus”. In andere celletjes verging het, nog schrikkelijker. Daar bracht Dom Zoo-ofzoo ’t wonderlijk ver inde edele kookkunst. De pan siste er bekorend, en boven ’t knappend vuurtje werd lustig gesmoord, geroosterd en gebraden. Nieuwe vindingen werden gedaan en ’t een met het ander konstig gemengd. Er werd geproefd en gevingerlikt, en de monnik leed onder de Metten aan verstrooiingen, bepeinsde wat hij morgen wel uit zijn „grondstoffen” zou optooveren.... En ineen hoekje grinnikte Zwarte-Gerrit-met-de-bokspooten. Want bij het dalen van het ascetisch levenspeil van den monnik gingen er minder genaden naar de zieltjes, stegen zijn kansen.... *

De Vroede Vaderen grepen in. Er werd gedecreteerd, dat van stonde af aan telken dage Broeder-kok zou koken voor de heele kloosterfamilie, Paters inbegrepen, en dat ieder zijn potje kant en klaar en warm zou ontvangen door ’t luikje naast de, deur van zijn kluis. En driemaal inde week op water-enbrood vasten zou geoorloofd blijven voor wie er devotie voor had en er verlof van den Prior toe kreeg. Maar als algemeene regel zou men zich voortaan tevreden stellen met één zoo’n vastendag in elke week en enkel voor degenen, die daar volgens Vader Prior’s

oordeel toe in staat waren. Maar wie niet zoo streng konden vasten, zouden eiken vastendag, dat ze dispensatie behoefden, voor hun Overste komen knielen en den grond kussen in nederigheid en vragen om hun vrijstelling. En dan zouden ze zich niettemin vergenoegen met een maaltijd zonder zuivel en zonder eieren of visch. Daarmee was de vastenwet tot stand gekomen, die ook thans nog de Kartuizers bindt. En zoo moeten ook de minder sterken onder hen het hunne bijdragen tot de som van boetedoeningen die de kerk van haar monniken verwacht. Want „zelfs in onzen braven tijd” valt er nog wat te boeten en goed te maken bij God ....al heb je daar misschien wel nauwelijks ooit eens aan gedacht. P. I. M.

Op Zon- en jeestdagen etende Kartuizers gezamenlijk.

De Pater vindt in ’t luikje zijn potje kant en klam.

Broeder h *rengt het eten rond en zet het in ’t luikje.