dierVrf 6611 geeu einde aan de slang te komen. Het kon 1 a? Zl<P nog aan ’t ontrollen, toen een tweede (ju en rand van de tasch verscheen, en het snellp6’ .. fbruine lichaam vaneen tweede slang . i ’ 1 onkelende bochten beschreef, rechthoekig °P de eerste. ”KoningS.Cobra’s !” riep Xavier. «Gerechte hemel!” riep Martini vurig, aforii-'vu Z' niets- Hij stond te staren als ineen hegre beh°overing. Met groote ontsteltenis tenuiYp- dag ZÜ drieën mannen, onwillekenrig zieh – 6mZeiid voor den inhoud van de zwarte tasch, len£r+U 1 ,eeu hoek hadden laten dringen. De groote dat d6 61 Cobla s gaf hun een veld van aanval, Ke)j 6 lnannen tegen het blinde schot van den coupé twee Pngen hield. De eerste slang, niet dikker dan lucht' ITWI’ Was een lïieter °f drie lang en lag met de if6 )0f bten tusschen de twee banken. De tweean’dere8 borter’ hewoog zich rusteloos langs den af h ,i" ,'vand van den coupé en sneed iederen uitweg d°°r de deuren> hetzij naar het wasclikier t waaryan de deur op een

stond. HaÏÏyll^B.!”, ri®P Xavier te«(‘u daan 't ” . heb Je er om Se' 2at, je Wist, wat er in die tasch ■ siste Hawley. aan 1W drong zich tegen Hawley het’scho. d7-kte ,hem biJna teSen hadden a /jljn vluBge bewegingen dedigend^66l?*6 Slang een ver‘ De i? ue houding doen aannemen. voet yP Van de c°hra, had zich een de n °g van den vloer verheven, zich in ’aplat en gespannen, had de am ;!orm terhggetrokken, in ■ anvalshouding. van' S*)buhhen aan den onderkant ora • d® . slangenkeel glommen tig *n het, verflauwende (lelijk tong hewoog onophoukl»« hoorde Xavier’s tanden beven Pr*’ voelde. ziJn lichaam ui- , : Poen zag hij Xavier’s hand dsclueten, een kussen van de zw griiPeu en het naar de bevende slang gooien. het kussen door de lucht g’ '’lel de c°hra aan. Met bliklencrï 6 °ld schoot de geschubde ■engte vooruit. konBpnkussen botste tegen zijn Met veranderde zijn richting, sloeo- ,v-’azing wek kende kracht teo-en f sto,nPe neus van de slang Paai ad6n rand van de bank, een Er van Xavier af. die nnë °Ub een "esis> als van lucht, ballon Snah* ud een doorgeprikten weer*1 seoonde later lag de cobra terbij. neergekr°nkeld, nu dichgenriktPuf1, slang was tot woede haar t door de bewegingen van nader kaoP!raaf’ snel eerste’ slanJ i'C“ Staart van de schoof + n& een friemelend, en en flitsende met geheven koP kennend van d land ver' bank an de tegenovergestelde *■"*“ “ drukte*6l, !°eunde van vrees en achteruit * met zo°veel kracht haast gee’n Hawley, dat deze duwde >. <em k°n halen. Hawley '»"*•» X:,.rht t,ms- •» ■«» Wei aats te geven. Xavier. Vloekt!” schreeuwde hè f ' chher mij wegschuilen, voren ,eeiJe lafaard ! Kom naar *SJg*i2"*r Hawley’s K(.,P Zlch om, greep sterk don houders met handen, tilde hem P wanh°pigen angst, en Xavie^’T?38 tl>o,h op !” T hield Hawley voor zich

als een schild. Hawley’s zwaarte benam hem het evenwicht. Hij deed onwillekeurig een stap vooruit, naar de liggende cobra toe. Hawley trok zijn beenen hoog op, wrong zich, wierp zich zijdelings op de bank. Hij zag den slangenbek afschuwelijk wijd opensplijten. Hij zag de giftanden uit de bovenkaak steken, toen de afzichtelijke kop naar voren schoot. Hij hoorde een doffen slag, een gesis, een geritsel van schubben op den vloer de cobra rolde zich dadelijk weer in. Een onmenschelijke, snerpende kreet van schrik en afschuw kwam uit Xavier’s keel en verstierf in geklaag. De stoomfluit gilde als een echo in ’t toenemend duister. Xavier zat aan het hoofdeneinde van de slaapbank gedoken en trok een pijp van zijn zijden broek op. Halverwege tusschen den enkel en de knie waren er in het vleeseh twee roode plekken zichtbaar sporen van tanden. „Hij heeft me gebeten !” riep Xavier. „Hij heeft me gebeten ! Ik sterf ! Da’s jouw schuld, Hawley !

KOREN VAN GODS MOLEN

Maar wanneer Hij kamt, de Geest der waarheid, dan zal Hij u tot de volle waarheid geleiden. (Joh. XVI. n.) Het Pinksterfeest nadert. De Kerk wijst ons op dit verschiet, door de keuze van het Evangelie voor dezen Zondag. Wij hebben ons voor te bereiden op de komst van den H. Geest. Aan den H. Geest immers vertrouwt de Heer Zijn overwinning op de wereld toe. En de zorg om de opvoeding van Zijn Apostelen te voltooien. Kinderen zijn ze nog, die nog niet alle waarheid kunnen dragen. Maar wanneer de Geest der waarheid zal zijn gekomen, zal Hij hen tot de volle waarheid leiden Dit beteekent niet alwetendheid, maar onfeilbaarheid in zake godsdienstige waar-116^611 De onfeilbaarheid van het College der Apostelen en de Kerk ! Welk een belofte ! En welk een werkelijkheid! Beseffen en waardeeren we wel voldoende die goddelijke gave ? Weten wij, Katholieken, wel hoe rijk we zijn ? Een paar gedachten slechts om het feit der ééne, onvergankelijke, onverwinnelijke en onuitputtelijk vruchtbare Kerkte belichten : In deze wereld van vergankelijkheid verwondert al wat duurt. Vooral in onze bewogen dagen. Sedert enkele jaren schijnt er een soort razernij vaardig geworden over de menschheid, die verwoesting en vernieling zoekt van wat eeuwen hebben opgebouwd. Te midden van puinen pakt een gave en ongeschonden burcht de verbeelding en dwingt tot nadenken. Het heeft iets te beteekenen, eeuwen achter zich te hebben. Welnu, de Kerk duurt. Sedert negentien eeuwen. Ondanks vervolging, marteling, haat, barbaarschheid, ketterij, zedelijk verval, opstand van eigen kinderen ondanks de hevigste menschelijke hartstochten, die stormloopen tegen Christus’ stichting ! * * * Maar niet alleen duren doet de Kerk. Ze leeft. Hoe oud ook, geen rimpel vertoont haar aangezicht. Ze is altijd jong. Niets van haar verleden verloochent ze of heeft ze te verloochenen. Ze heeft ook nooit volstaan met eenvoudig te herhalen. Trouw aan zich zelf vernieuwt ze zich gedurig. Met jaloersche zorg bewaart ze het pand, dat God haar schonk inde openbaring. En immer haalt ze er nieuwe schatten uit. Zij durft het aan, uitspraken te doen, die haar binden voor altijd. En tot de beweeglijke wereld durft ze het uitdagende woord te spreken : „Wie zal mij van dwaling betichten t” Haar dogma (leerstukken) bezwaart haar niet. Haar eeuwige beginselen beletten niet haar soepelheid, haar aanpassingsvermogen. De vormen van het christelijk leven verstarren niet. Haar heiligen zijn immer van hun tijd. Haar verhouding tot de burgerlijke maatschappij blijft buigzaam, zonder dat ze haar wezen geweld behoeft te doen. Absoluut in het vaststellen.der waarheid, in het weigeren ook om in haar levensstroom op te nemen wat haar diepste zijn zou kunnen aantasten, toont ze zich gastvrij voor alles wat ze bewerken, doordringen en vervormen kan naar haar geest. * * * De Kerk duurt. De Kerk leeft. De Kerk doet leven ook. Zij is de grootste macht op aarde, omdat ze haar kracht put inden geest, zich richt tot den geest en toch zichtbaar, tastbaar en uitwendig kenbaar is. Bewonderenswaardig is haar kracht ter beteugeling. „Dit is valsch ; dat is waar”, luidt haar onherroepelijke uitspraak, en voor eeuwig staan de grenzen der waarheid op dat gebied afgebakend. „Dat is niet geoorloofd”, zoo slingert ze de hevigste hartstochten tegen, en het blijft onwrikbaar verboden. Bewonderenswaardiger nog haar stuwkracht ! „God wil het”, luidt haar wachtwoord, en reeksen heldendaden van geloof en liefde nemen een aanvang. De H. Geest bezielt de Kerk, Christus leeft inde Kerk. God is met ons.

Je hebt me vermoord ! Doe dan toch iets, ellendeling, doe dan toch iets !” De Bombay-express donderde een passagiers-trein naar Calcutta voorbij. De voorbijschietende wagens, reeds verlicht, wierpen een gestreept geel schijnsel inden schemer van het compartiment. In dat schijnsel kon Hawley het strakke gezicht van Martini zien. Die zat nog ineengekrompen op de andere bank, dorst zich niet te bewegen en zijn blik niet af te wenden van de bruine knoopjesoogen van de tweede cobra. Het licht van den passeerenden trein verdween, het tumult was weer minder. Hawley kon de eerste cobra niet meer zien. Hij tastte aan het hoofdeneind van de bank, tot hij een knopje vond hij bewoog het, en licht overgoot den coupé. „Doe toch iets !” steunde Xavier. Hawley had Martini’s zakmes nog het mes, waarmee hij het koord doorgesneden, de slangen bevrijd had. Inderdaad was ’t voor een deel zijn schuld, dat Xavier gebeten was. Hij nam Xavier’s

,1. COLSEN 0. M.

been in één band, en sneed met bet mes diep in bet vleesch, rondom de wondjes. Xavier kreunde. „Wat doe je ? Waarom. ...” „Ik probeer bet vergil er uit te krijgen,” zei Hawley, Hij trok snel zijn banden terug. Hij zat vol sneden en schrammen. Hij kon zichzelf wel vergiftigen. „Je vermoordt me,” klaagde Xavier. Zijn gezicht was grauw, zijn oogen waren rond. „Ik doe wat ik kan.” De cobra op den vloer maakte een zwak, dof geritsel met baar kronkels, veranderde van bonding, zonder de oogen van den vijand af te wenden. Hawley scheurde een strook zij van Xavier’s pantalon om een scbroefverband te maken. Veel helpen zou ’t waarschijnlijk niet. Tegen den beet vaneen koningscobra kon niets baten dan bet tegengif. „Ik voel niets meer, Hawley,” riep Xavier. „Ik ben aan het verdooven. Ik sterf. Ik wil er uit!” Xavier kwam overeind, met zijn armen zwaaiend als een krankzinnige. Hij deed een stap, wankelde en viel neer. De cobra, die Xavier getroffen had, liet een nijdig gesis hooren en vormde een dreigenden kronkel, toen Xavier den vloer raakte. De slang lag met gerichten kop, den platten nek trillend ineen zenuwacbtigen boog, minuten lang. Toen Xavier roerloos bleef, ontplooide zich de slang en gleed zij voort, om de onbeweeglijke gestalte te verkennen.Het lange, geschubde lijf gleed over Xavier’s beenen, den kop achteruit. Het dier verliet Xavier en bewoog zich in lussen over den vloer, alsof het iets zocht. Water misschien. Ja, dat moest het zijn water. Hawley kreeg hoop, haalde dieper adem. De cobra was stil blijven liggen voor de deur van het toilethokje, met gerichten kop en snel bewegende tong. De deur stond nog op een kier. De cobra gleed er binnen. Hawley stond op. Hij zag den staart verdwijnen. Hij was vrij ! Het portier, waarbij Xavier lag. was toegankelijk. Hij kon den coupé uit komen, op de treeplank gaan staan, op het dak klimmen hoe hij maar weg kon komen van die geschubde, kruipende verschrikking. Toen keek hij naar Martini. Die lag nog roerloos gedoken op de andere bank, starend naar de tweede cobra, die bijna