KATHOLIEKE ILLUSTRATIE

Haar opvoeding deugde niet, maar haar bloed, al is het artistenbloed, is onbedorven, haar karakter is van het zuiverste goud en haar bevattelijkheid grenst aan het wonderbaarlijke !”

Op hetzelfde oogenblik, waarop haar schoonmoeder haar lof bezong, sprak Kitty tot haar man: „Ik heb toch wroeging over ons comediespelen tegenover mama ; wij hadden haar niet zoo’n angst op het lijf mogen jagen !” „Vrouwtje,” antwoordde Theo van Nooten, „wat wij gedaan hebben, was goed ! Ik ken- mijn goede moeder dóór en dóór en ik weet, dat het bijna een onmogelijkheid is, een eenmaal opgevat vooroordeel uit haar hoofd te praten. Ik kende haar vooroordeel tégen artistenbloed en ik begreep, dat ik een list verzinnen moest, om te voorkomen, dat de beide vrouwen, die mij inde wereld het liefste zijn, dooreen niet te overbruggen kloof gescheiden zouden blijven. Daarom haalde ik je over tot het sterk overdrijven van je onschuldige gewoontetjes, die tegen mama’s opvattingen indruisch-

ten; je hebt je rol uitstekend gespeeld, dank je verafschuwd artistenbloed. Mama’s triomf over het welslagen van haar opvoedtactiek heeft bewerkt, wat niets anders ter wereld had kunnen bewerken en . .. je beider liefderijk hart heeft voor de rest gezorgd !”

Mevrouw van Nooten vernam nimmer iets van het onschuldige bedrog; haar kinderen deden door de liefde en toewijding, waarmede zij haar ouden dag verguldden, boete voor het comediespel, waar door haar vooroordeel tegen artistenbloed overwonnen werd.

“ ■ DE BLOEDZUIGER ■ ■ Si Door PAUL VON SCHSNTHAU 1 ®

Fritsje, een toekomstige man, 85 c.M. hoog, was niet erg in orde : er zat een ontsteking of zoo iets hem te bedreigen. De dokter kwam ; eea héél bijzondere dokter: een erge oude gemoedelijke ouderwetsche dokter; nog uit den tijd der aderlatingen, likkepotten en trekpleisters.

„Niet van beteekenis,” oordeelde hij, „we zullen je eens gauw beter maken Fritsje – morgen zet ik twee bloedzuigers en overmorgen kun je weer naar school !”

Fritsje rilde, èn om de bloedzuigers èn om de school. Den volgenden dag kwam de dokter weer. Hij had een glaasje inde hand, met ’n papier er om heen : het bloedzuigers-aquarium. „Zoo, daar zijn ze,” zei hij lachend. Maar zie Fritsje voelde zich beter. Het bloedverlies scheen terugwerkende kracht te bezitten. „Dokter, ik ben weer heelemaal goed,” riep hij, „ik kan ’t geloof ik wel zonder bloedzuigers.. „Zoo,” zegt de man der wetenschap peinzend, „nu, dan zullen we ’t vandaag maar eens zoo laten.”

Het glaasje stond op de tafel. Bij zijn vertrek vroeg de dokter, of men ’t wilde bewaren tot den volgenden dag: hij moest nog veel patiënten be zoeken, en in 't rijtuig schommelde ’t water er langzamerhand uit, zei hij. Bertha, het binnenmeisje, werd geroepen. Zij kreeg bevel het glaasje goed weg te bergen. Zij wist niet wat er in zat. Ze borg het dus inde keukenkast, waar ’t glas- en aardewerk stond. Fritsje was blij, dat hij aan ’t gevaar was ontsnapt. Tegen den avond kwam de gedachte in hem op, de beide gruwelijke monsters, wier prooi hij bijna geworden was, eens op den keper te beschouwen. Na heel veel gezeur krijgt hij ’t glaasje van Bertha en zijn wetenschappelijk onderzoek begint. Een paar minuten later vliegt hij de huiskamer binnen : „Moeder, moeder, er is er maar één !” „Wat één?” „Eén bloedzuiger!” Eerst geeft moeder weinig aandacht aan ’t geval, maar al spoedig vindt ze ’t de moeite waard zich af te vragen: „Waar kan ’t andere beest gebleven zijn ?” Zij begint de kast te doorzoeken, bij ’t schijnsel der keukenlamp ; Bertha en de forsche keukenmeid Klaartje moeten helpen; ze schuiven de voorwerpen angstig op zij, met ver naar voren gestoken vingertoppen, en trekken benauwde gezichten. Hoewel mevrouw hen eerst met goedige woorden, dan met strenge bevelen aanmoedigt, ijst zij toch ook zelf als ze zich voorstelt, onverwacht met de hand het akelige ongedierte te raken. Het onderzoek levert geen resultaat op. De zestien-jarige Hedwig, dé nuffige dochter des huizes, geraakt in heftige gemoedsbeweging, die naar buiten uitstraalt inden vorm van roode vlekken op kin en wangen. „O mama,” roept ze, „ik ben zoo vrééselijk bang ! Als we eens vanmiddag.... ’t is zoo donker inde keuken.... ’t zou best kunnen.... ” „Och kind, doe toch niet zoo overdreven.” ~We hebben pruimenpastei gegeten, mama, o, ’t is een ijselijke gedachte....” Het jonge meisje griezelt. Haar sombere gevoelens werken aanstekelijk op mama's fantasie.

„En daarvóór spinazie,..,” zegt ze plotseling dof. De nasporingen worden voortgezet. Vruchteloos. De teedere Hedwig geeft plotseling ’n harden schreeuw, springt ’n meter hoog en valt neer op de canapé. „Kind,” roept mama verschrikt. „Ik heb ergens op getrapt,” roept de jonge dame. Het was- maar ’n stuk sinaasappelschil, dat op ’t karpet lag. Maar de indruk blijft. Allen sluipen op de teenen rond, als ineen ziekenkamer. Alleen Fritsje blijft dapper hij is ook de eenige man in huis en doorkruist, met zijn sabel en geweer, alle kamers.

De heer des huizes komt thuis. Zijn vrouw had het geval liefst verzwegen, maar vergat Fritsje den mond te snoeren. Deze loopt z’n vader al inde gang tegemoet, met het groote nieuws: „Vader, d’r is een bloedzuiger ontsnapt.” 't Maakt geen indruk op vader. Maar later, als hij zijn krant zit te lezen, hoort hij boven z’n hoofd ’n vervaarlijk lawaai: Fritsje huilt en snikten trappelt Mama roept, vertwijfeld: „Vader, kom even

hier er is met den jongen eenvoudig niets te beginnen.. „Vader,” huilt Fritsje, „ik durf niet in bed —- ik ben bang— dat vannacht de bloedzuiger komt —- en me heelemaal leegzuigt f” Nadat de vader met handslag en eerewoord beloofd heeft, dat de lamp den heelen nacht zal branden (waar bloedzuigers juist zoo’n geweldigen hekel aan hebben !) en dat er een schildwacht voor zijn bed zal worden opgesteld, en dat Fritsje morgen een trommel krijgt, wordt de knaap kalm en heeft den moed, in te slapen. „Waar is die tweede bloedzuiger dan eigenlijk gebleven,” vraagt de vader vervolgens, met gedwongen kalmte. Moeder vertelt. Vader vraagt of ze ook daar en daar gezocht hebben ; „ja, overal.” Hedwig zucht. Dan steekt vader een sigaar aan en mobiliseert. Bertha en Clara worden met toortsen toegerust, en het hoofd des gezins leidt het onderzoek met moed, beleid en trouw. Hij is overal de eerste en de dapperste; hij klimt op stoelen ; hij kruipt over den vloer om onder de piano te kijken.... alles tevergeefs. De commandant der vervolgingstroepen laat alle hoop varen. Hedwig zit bij Fritsje’s bed, met de voeten

WIE ’T BREED HEEFT, LAAT ’T BREED HANGEN. ’t Gebouw, hier afgebeeld, is een buitenverblijf van Amsterdamsch gemeentepersoneel, stichting van hun vereeniging „’s Zomers buiten.” De tijden schijnen dus nog zoo heel slecht niet te zijn.

EEN NIEUWTJE IN DE SPORTWERELD. Voor 'teerst heeft te Parijs een „pushball-match” plaats gehad. Het spel lijkt op voetbal, maar.. .. de bal heeft een middellijn van 2 meter 1 Onze foto laat zien, hoe de „aftrap” geschiedt.

VORST LOUIS VAN MONACO, die zijn vader Albert, kortelings overleden, opvolgt als souverein van het gok-landje. (De voornaamste inkomsten van den staat zijnde baten van de speelbank te Monte-Carlo.)