landse arbeidskrachten op dezelfde lijst van woningzoekenden geplaatst als hun Nederlandse collega's. En dan kan het heel lang duren, voordat je een keer aan de beurt komt. Sommige industrieën bouwen zelf huizen voor hun eigen personeel en dan zitten de arbeiders iets gunstiger. Van de andere kant is noch de industrie, noch de gemeente al te snel met het geven van een huis aan een buitenlandse arbeider. En dit dan onder de dwang van de wettelijke liepaling, die wil dat een arbeider minstens een jaar in Nederland moet hebben gewerkt, het contract voor het tweede jaar in zijti bezit moet hebben en bovendien zelf actief bezig moet zijn om aan geschikte huisvesting te komen, voordat een vergunning voor de overkomst van zijn vrouw en kinderen wordt gegeven. Overigens is deze termijn van een jaar aanvankelijk nog langer geweest. Toen moest de arbeider minstens twee jaar hier gewerkt hebben en voor het derde jaar hebben bijgetekend, voordat er sprake kon zijn van toestemming. Het ministerie van justitie, dat deze termijnen had vastgesteld, is hierop moeten terugkomen: het werd onaanvaardbaar geacht, dat een huisvader zo lang van vrouw en kinderen gescheiden bleef.. ,

Maar al voldoe je dan aan de wettelijke bepalingen, daarom heb je nog niet onmiddellijk een huis. . . Vaak wordt het inwoning in een pension en stelt u zich eens voor. wat dat betekent voor buitenlanders, als u weet, dat inwoning met landgenoten al zo vaak onoverkomelijke bezwaren met zich brengt! of de werkgever zoekt een bepaalde oplossing. Zoals bijvoorbeeld de textielindustrie heeft gedaan, met name in Enschede, Daar zijn op een aantal terreinen midden in de stad caravans neergezet. En hierin wonen dan de buitenlandse arbeiders met hun gezinnen (ook enkele Nederlandse arbeiders profiteren van deze mogelijkheid). De caravan-oplossing is als tijdelijk bedoeld: de bedoeling is de mensen er zo kort mogelijk in te laten wonen, in afwachting van definitieve huisvesting. Maar het is in ieder geval een oplossing om jarenlange scheiding van man en gezin te voorkomen. In andere streken, onder meer in de omgeving van Eindhoven, staan kampen, waar gezinnen in barakken ook als noodoplossing ziin gehuisvest.

„Het is niet ideaal,” zei mij de heer d'Alessandro, die met vrouw en dochtertje Stella van anderhalf jaar in een Enschedese caravan woont. „Maar we zijn dolgelukkig, dat we nu weer bij elkaar zijn. Ik werk nu vier jaar in Nederland en het bevalt mij hier uitstekend. Miin vrouw heeft, voordat de baby kwam, ook hier gewerkt. Toen Stella geboren werd, kregen wij onderdak in een pension, maar dat ging helemaal niet; mijn vrouw is toen met mijn dochtertje teruggegaan naar Italië. Dat was een afschuwelijke tijd voor ons allebei, We zijn nu weer sinds drie maanden bij elkaar en dat is heerlijk,”

De d’Alessandro’s zijn tevreden, maar hun geluk zou volmaakt zijn, als ze over een echt huis zouden kunnen beschikken. „Dan zouden wij voorgoed in Nederland willen blijven," zeiden ze spontaan. ~Het is in die caravan allemaal een beetje bekrompen. . .”

„Wij willen voorgoed in Nederland blijven

De heer d’Alessandro was niet de enige, die ik dit heb horen zeggen: van de gezinnen, die ik heb gesproken was er géén, dat terug wilde naar Spanje of Italië. Nu moet men hieruit echter geen voorbarige conclusies trekken: lang niet elke arbeider (gehuwd of ongehuwd) die hier komt werken, bevalt het zo goed, dat er gestreefd wordt naar een altijddurende verblijfsvergunning: er zijn vele arbeiders (gesproken wordt zelfs van de helft van het aantal, dat hiernaartoe komt), dat binnen het jaar om de een of andere reden terugkeert naar het land van herkomst. Degenen die blijven, zijn over het algemeen de mensen, die het hier goed kunnen bolwerken, en als de gehuwden dan bovendien nog hun gezin kunnen laten overkomen, werkt dat uiteraard bijzonder stimulerend om hier te blijven. Men heeft vast werk, een goed salaris, men woont weer bij elkaar. . . En dan is men sneller geneigd minder prettige dingen op de koop toe te nemen. Dit gebeurt dan ook: want geen van de gezinnen, die zich bijvoorbeeld rond de Hoogovens hebben gevestigd, is teruggegaan.

De familie d'Alessandro is dolgelukkig, dat ze weer bij elkaar zijn, ook al i$ wonen in een caravan dan wel een beetje bekrompen...

NIEieOODORUKKEN

Dat wil van de andere kant weer niet zeggen, dat de aanpassing allemaal zo goed en zo simpel verlopen is. . . De meeste gezinnen zitten nog midden in de periode, waarin zij aan alles moeten wennen. Volgens deskundigen duurt het minstens een jaar, voordat de vrouw zich aan de gewijzigde omstandigheden heeft aangepast. . .

Die deskundigen zijn dan de mensen, die de buitenlandse arbeiders en hun gezinnen „opvangen”: soms zijn dat de fabrieken zelf; het gebeurt ook, bijvoorbeeld in Beverwijk, dat een afzonderlijke stichting de Peregrinus-Stichting voor deze zaken zorgt. Nu wordt er over het „opvangen" van buitenlandse arbeiders (en later eventueel van hun gezinnen) verschillend gedacht: in sommige streken van ons land holt en draaft men om alles letterlijk voor de buitenlanders te regelen, zodat die ternauwernood aan een zelfstandig bestaan kunnen toekomen

De Italiaanse tieners draaien ook in Nederland! graag plaatjes, nietwaar, Maria Teresa Spadafora? En dan hoeven het heus niet alleen opnamen te zijn van zoetgevooisde landgenoten. ..

in andere industriecentra richt men hooguit een zaaltje in, dat men dan Casa noemt en waar de arbeiders na het werk een glaasje wijn kunnen drinken, waarmee de „opvang” aan een einde is gekomen. Tussen diei twee uitersten in vindt men dan de mijns inziens plezierigste methode: I de menseti worden wegwijs gemaakt: ze kunnen onder elkaar zijn ini een Casa, er worden cursussen Nederlands georganiseerd, excursies gemaakt (alles op basis van vrijwilligheid) en er staan mensen klaar I om bij moeilijkheden de weg te wijzen. Maar de buitenlanders moeten i zelf zien op eigen benen te komen. De beste manier, dacht ik zo, om! te wennen: een goede opvang moet geen bemoederen zijn. Wij, Nederlanders, zijn van nature snel geneigd om iets te organiseren en vooral als het om buitenlanders gaat, die wat vreemd-verloren hier aankomen, storten wij ons onmiddelLijk in alle mogelijke verenigingen en organisa-1 ties om hen van dienst te zijn. Onze zorg kan in dit opzicht weleens vermoeiend zijn. . . Wat deze opvatting betreft verkeer ik in het goede gezelschap van de staatssecretaris van sociale zaken en volksgezondheid, dr. J. F. G. M. de Meyer, die gezegd heeft: „Ik waarschuw voor een overdreven opvang van de buitenlanders. We moeten hen vooral j niet dooddrukken aan ons liefhebbend organiserend hart.” .

GEKOOKTE AARDAPPELEN

Een „aangepaste opvang” dus. Hiervan he'-ft bijvoorbeeld de familie Gallardo geprofiteerd, evenals de Italiaanse familie Spadafora. Drie jaar is het gezin Spadafora thans in Beverwijk; vier jaar is het gescheiden geweest. . , Nu wonen zij, samen met een uit Italië meegekomen tante, i in een gezellige flat. De begintijd was, zoals bij iedereen, uitermate' moeilijk. Maar men heeft het gered: vader Spadafora heeft het bij de Hoogovens gebracht tot voorzitter van een ploegcommissie en hij vertegenwoordigt daarin de belangen van een groep arbeiders, onder wie vele Nederlanders: zowel hij als zijn zoon Luigi (18), die in een garage werkt, en dochter Maria Teresa (17), modinette. spreken en verstaan uitstekend Nederlands. Mevrouw Spadafora heeft met onze taal wat meer moeilijkheden. Maar zij voelt zich hier thuis, zet zelfs meermalen gekookte aardappelen op tafel (terwijl aardappelen door elke Italiaan met afschuw worden bekeken!) en voor een zakje frites uit het kraampje op de hoek haalt niemand uit het gezin zijn neus