John F. Kennedy, senator, huwt Jacqueline Bouvier. Hun geluksdag viel in 1953. De aartsbisschop van Boston, mrg. Cushing, zegende hun huwelijk in. Dezelfde mgr. Cushing celebreerde nu de requiemmis voor de vermoorde president.

Kennedy (rechts) en Kroesjef bij hun eerste ontmoeting in Wenen in 1961. Sinds die samenkomst zijn de spanningen tussen Oost en West verminderd, niet het minst tengevolge van de vastberadenheid waarmee Kennedy tegenover de uitschieters van de sovjet politiek op zijn standpunt bleef staan. Die onverzettelijkheid kwam hem te stade, met name in de kwestie Cuba en nog onlangs bij zijn verzet tegen de arrestatie van de Amerikaan prof Burghoorn.

WEGGERUKT IN DE MIDDAG VAN ZIJN LEVEN

Begin 1961 werd John F. Kennedy plechtig geïnstalleerd als president van Amerika. De nieuwe president tijdens zijn installatierede. Rechts naast het spreekgestoelte vice-president Johnson, die Kennedy nu is opgevolgd. Naast hem Richard Nixon, Kennedy’s verslagen tegenkandidaat voor het presidentschap. Tussen beiden in, met hoed, mgr. Cushing, de aartsbisschop van Boston, die een huisvriend is van, de Kennedy’s. Links vooraan oud-president Eisenhower en mevrouw Jacqueline Kennedy.

HIJ HAD HET gemakkelijke rijkcluisleventje van een verwende miljonairszoon kunnen leiden, maar daarvoor was hij te dynamisch, te rusteloos, te vol grote ideeën. Hij brandde van verlangen om de geschiedenis van zijn land zelf in zijn twee energieke handen te nemen, om Amerika weer in beweging te brengen, het opnieuw te doen geloven in het onvoorstelbaar potentieel van een jong, rijk land, dat een zending te vervullen had.

In 1939 was Joseph Kennedy Amerika’s ambassadeur in Londen. Op een balcon van zijn ambtswoning kijken Jack en Bobbie, twee van de negen kinderen van de ambassadeur, de auto na, waarmee hun zuster Eunice naar het koninklijk paleis reed, waar zij door haar moeder aan de Engelse koning zou wotden voorgesteld. „Jack” officieel John F. werd in 1960 tot president van de Verenigde Staten gekozen: „Bobbie”, zijn jongere broer Robert, werd zijn minister van justitie.

Hij was een nieuwe man van een nieuwe generatie en met hamerend staccato sprak hij steeds weer over de „nieuwe grenzen” die open moesten. Hij was te jong, zei men, maar die jongensachtige grijns was misleidend, want hij wist precies wat hij wilde zoals alle lerse Kennedy’s en in die dramatische verkiezingscampagne, waarin hij als lers-katholieke kapitalistenzoon tegen zoveel vooroordelen vechten moest, gaf hij alles wat hij had, aan moed, vastberadenheid, overtuigingskracht en fysiek uithoudingsvermogen. Uit de nek-aan-nek race met Nixon kwam hij als ademloos overwinnaar te voorschijn.

Plotseling soberder, maar even brandend stond hij op een koude januari-winterdag in Washington voor de natie en legde in handen van de president van het hooggerechtshof de eed af als 35e president der Verenigde Staten. De vrije wereld had een nieuwe leider. Op die eenzaam hoge post leerde hij hoe bitter beperkt zelfs de machtigen der aarde in hun

mogelijkheden zijn. Wereldpolitiek is nooit het spreken van één alles vernieuwend, verlossend woord, geen enkel machtig gebaar blijkt in staat om met één klap alle diep geworteld wantrouwen tussen oost en west weg te nemen. Kennedy ontdekte het in Wenen bij zijn eerste, ontnuchterende confrontatie met Kroesjef, hij ervoer het in de murwmakende, gerekte onderhandelingen over een kernstop. Maar hij is niet murw te krijgen, zelfs niet in die dramatische week van uiterste, zenuwslopende spanning rond Cuba, toen zijn diplomatie de Russen vierentwintig uur tijd gaf om overtuigd te worden van zijn bittere vastberadenheid om desnoods tot het uiterste te gaan. De daarna ingetreden geleidelijke ontspanning tusen oost en west is waarschijnlijk grotendeels aan die vastberadenheid te danken. Maar het bleef een ontspanning, waarin men op zijn hoede moest zijn. In een verkiezingsspeech zei hij: „In de jaren zestig zullen wij een president nodig hebben, die de natie de zal durven vragen, die noodzakelijk zijn.” Hij vroeg er vele, maar ontzag daarbij zich zelf niet, ook niet wanneer het om beslissingen ging, die hem bij een gedeelte van zijn volk ernstig in discrediet brachten. Zijn moeilijke strijd voor de gelijkheid van alle mensen, ongeacht ras of huidskleur, kostte hem zeker aan populariteit, juist in een tijd dat de nieuwe verkiezingen naderden. Maar voor zijn geweten kon hij niet anders.

Nooit zal hij bij het uitspreken van die speech hebben kunnen vermoeden welk afschuwelijk offer nog eens van hem persoonlijk en van zijn gezin gevraagd zou worden. Maar wie deze jonge, harde president in de afgelopen drie jaar heeft gevolgd, weet dat hij ook daarbij nauwelijks zou geaarzeld hebben. Veel heeft hij onvoltooid moeten achterlaten, weggerukt in de middag van zijn leven. Toen het dramatische nieuws in een oogwenk rond de aardbol flitste, verdwenen plotseling alle tegenstellingen, alle argwaan in sprakeloze deernis. En zelfs zijn meest verbeten politieke tegenstanders zuchtten niet begrijpend dat hij te jong was om te sterven, veel te jong. En daarbij zullen velen niet in de laatste plaats gedacht hebben aan hen, die deze ambtstermijn in hoge eenzaamheid zo warm menselijk, zo gewoon, zo na voor iedereen hebben gemaakt: zijn twee kleine kinderen, die nog opgewekt op het gazon van het Witte Huis speelden toen hun zwaar beproefde moeder al op de terugweg was met hem, die enkele uren tevoren nog jong en levend en lachend naast haar door de straten van Dallas was gereden. . . Maar John Fitzgerald Kennedy had inmiddels de laatste grens overschreden. . . J. W. Hofwijk

Caroline en John jr., de twee kinderen van president Kennedy, demonstreren hun danskunst in de werkkamer van hun vader en nopen hem tot een spontaan applaus. Een derde kind van het echtpaar Kennedy overleed dit jaar kort na zijn geboorte.