n mijn tijd
EEN GOLF ZO HOOG
„Ik heb een oom”, vertelde Pim, „die zeeman Is en hele verre reizen maakt. Volgende week vertrekt hij naar Zuid-Amerika en blijft drie maanden weg”.
„Weet je wel, dat Opa vroeger ook zeeman is geweest?” vroeg Frans. „Daar kan hij mooie verhalen over vertellen”.
„Och, toe vertelt u er nu eens wat van”, vroeg Pim aan grootvader, die zijn krant zat te lezen.
~Nou, er is niet zoveel tijd meer over, want je moet naar huis Pim”, zei deze. „Maar ik wil er toch wel iets over zeggen”.
Je begrijpt, dat de beide jongens direct een en al oor waren.
„In mijn tijd”, zo begon Opa, „toen ik nog een jongen was zoals jullie, waren er nog niet zulke grote stoomboten als tegenwoordig. De meeste schepen voeren nog met zeilen en als er weinig wind was kon je wel een paar weken op de Oceaan zwalken, zonder dat je vooruit kwam. Maar soms ook kwam er een storm en dan werd het schip heen en weer geslingerd, dat de hele bemanning er akelig van werd.
Op zekere dag, toen Ik als scheepsjongen op de „Noordster” voer, stak er ook plotseling zo’n hevige wind op. Ons schip was een van de grootste, dat ooit in de Nederlandse havens aanlegde en had vier grote masten met enorme zeilen. We waren minstens drie uur In de weer om al die zeilen te hijsen of op te rollen.
Onze kapitein die het noodweer zag aankomen, gaf bevel om direct uit alle macht aan het werk te gaan en ook ik, die als scheepsjongen alleen maar de koperen knopen mocht poetsen en het dek zwabberen, werd de mast ingestuurd om boven in het topje een touw te laten vieren. Ik kon klimmen als een kat en vloog In een ommezien het want in, zoals Michiel Adriaanszoon de Ruyter dat in zijn dagen ook had gedaan.
Maar onderweg werd ik toch wel een beetje moe, want het was wel een half uur klimmen, zo hoog waren de masten van „De Noordster”.
Toch was ik het eerst van alle matrozen boven en wat zag ik daar? Heel in de verte, en dat kon je beneden op het schip niet zien, kwam een geweldige golf aanzetten, die wel zo hoog was als de kerktoren van Drommelsbroek. Ik werd er een beetje bang van en besloot direct naar beneden te gaan om de kapitein te waarschuwen. Roetsch, daar gleed ik al langs de mast omlaag en in vijf minuten stond ik weer op het dek. „Kapitein”, schreeuwde ik, „er is een golf op komst van wel drie huizen hoog!”
„Zeven walvissen in een boerensloot!” riep hij uit, „dan zijn we verloren!”
Er viel niets meer te redden. Over enkele minuten zou de vloedgolf het schip bereiken en „De Noordster” naar de diepte worden gespoeld.
Een vreselijk geloei werd hoorbaar en daar dook aan de horizon de geweldige watermassa op. De kapitein hield echter het hoofd koel en gaf de stuurman bevel om recht op de grote golf toe te varen. Juist toen het schip de steven had gewend, had de watermassa ons bereikt, ineens werd het schip opgebeurd en het leek of we zomaar in de lucht vlogen, iedereen hield zich stevig vast aan een mast of rende de kajuit in. Want het gevaar was groot, dat je anders van het schip af werd geslingerd.
De bootsman had al een afscheidsbrief voor zijn broer in Amsterdam in een lege fles gestopt en hoopte ais het schip mocht vergaan, dat de fles dan In Scheveningen zou aanspoeien. Toen het schip begon te kraken wierp hij de fles overboord, snelde naar zijn hut en stak daar een verse pijp op.
Zelf zat ik in grote angst, want ik was nog maar pas op zee en wilde graag nog wat varen, voordat mijn schip zou vergaan.
Toen we heel hoog op de golf waren gestegen, kregen we het gevoel of we plotseling naar beneden zakten. De bootsman en ik gingen snel naar de reling en wat zagen we daar? De golf was onder het schip doorgerold en wij zweefden in de lucht en vielen terug in de zee. Je begrijpt, dat dat een plons gaf, zo’n groot schip dat zo maar uit de lucht komt vallen en midden in het water terecht komt.
We keken elkaar eens aan toen we weer in rustig water terecht waren gekomen. En het gekke was, dat we wel vier weken hebben rond gedreven, zonder dat er een zuchtje wind kwam, dat onze zeilen bolde.
Toen we tenslotte In ons land aankwamen liep de hele stad Rotterdam uit omdat ledereen in de krant had gelezen dat de „Noordster” was vergaan. Dat kwam, omdat die domme bootsman zijn fles te vroeg in het water had gegooid en die met de grote golf was meegespoeld en in Zandvoort op het strand geworpen.
Zijn broer had al een zwart pak gekocht om een jaar in de rouw te kunnen lopen. En het was midden in de zomer, enfin, de kleermaker was nogal een geschikte man en heeft het omgeruild voor een lichte regenjas, die je hier in ons land altijd kunt gebruiken.
(Nadruk verboden).