De goede daad van zangertje
De torenklok van de grote Sint Maartenskerk had nog maar juist zijn negende slag dreunend over het nog slapend dorp weggeslingerd, toen de huisdeur met een slag achter Kees Versteeg dichtsloeg. Een prachtige zondagmorgen. Met een gemakkelijk, athletisch sprongetje wipte hij het tuinhekje over, sprong op zijn fiets en peddelde rustig in de richting van de Sint Maartenskerk. Het was nog bladstil buiten en het zonnetje stond nog heel vers aan de morgenhemel. Hier en daar liepen al groepjes mensen naar de kerk. Het was vandaag een grote feestdag. Het beloofde een mooie dag te worden.
Kees bedacht met vreugde, dat zijn dag helemaal goed zou worden! Het was immers eindelijk de grote dag, dat hij die moeilijke solo zou gaan zingen in de hele nieuwe Mis die kapelaan Bakker met zijn jeugdkoor had ingeoefend. Het was een Mis ter ere van Maria en Kees was uitgekozen om tijdens het ~Eer aan God in den hoge” de solo-partij te zingen. Hij voelde zich wel een beetje zenuwachtig, maar van de andere kant toch ook erg trots. Het had heel wat moeite gekost om de lastige melodie onder de knie te krijgen. En je moest het heel zuiver zingen, anders ontstond er een verschrikkelijk geluid. Bij het oefenen was de organist er eens mee uitgescheden, omdat hij het zo vals vond. Maar met ijver en volharding kan je een heel eind komen. En toen dan ook de avond tevoren de laatste repetitie voorbij was, had kapelaan Bakker lachend gezegd: „Nou, Kees, ik ben reuze tevreden. Ik hoop maar, dat de mensen het morgen ook zullen zijn. Maar het zal wel lukken! Maak je niet zenuwachtig. Het zit er prima in!”
De andere zangers waren stiekem toch wel een beetje jaloers geweest op Kees, vooral om dat pluimpje waar de kapelaan nu eenmaal niet zo scheutig mee was. Maar ze mochten hem wel, die kapelaan die met zoveel toewijding van iedere eucharistie-viering iets bijzonders probeerde te maken. En hij had met de jongens dan ook geen moeite. Een beetje kattekwaad kon hij nog wel hebben. Maar als het op zingen aankwam was hij oerstreng.
Op alles voorbereid
Voor alle voorzichtigheid had de kapelaan ook Vincent van Haren de moeilijke solo laten instuderen. ~Je weet nooit of Kees het wel overleeft!” had hij grinnekend gezegd! De jongens begrepen wel, dat hun koordirecteur altijd ernstig rekening hield met eventuele ziektes, waardoor de hele boel spaak zou kunnen lopen. Je moest op alles voorbereid zijn. Als Kees dus onverhoopt niet zou verschijnen, kon Vincent nog altijd inspringen. Kees had toen zijn kiezen stevig op elkaar gedrukt en stilletjes gemompeld: ~Maar ik zal wel zorgen, dat ik er wél ben”. Ziek worden was inderdaad niets voor Kees. Hij was zo gezond als een hoentje. En hij zou het blijven ook.
Dat alles kwam hem nog eens in gedachten, terwijl hij zich op zijn fiets naar de kerk reed. Hij wilde juist de Lange in draaien, toen een jongensstem hem van dit voornemen afbracht. ~Kees, Kees” werd er geroepen. Met een ruk draaide hij zich om en zag hoe Theo Mulder op een draf naar hem toe rende. Elij was buiten adem. moest die jongen nou van hem? He, bah! Theo was helemaal zijn vriend niet. Trouwens, in de klas mocht niemand hem erg graag. Er zijn zo van die jongens, waar je nu eenmaal niet zo graag mee omgaat. En daar hoorde Theo ook bij.
Een heel moeilijke vraag
~Kees, luister eens, ik durf het bijna niet te vragen, maar . . . zou ik je fiets even mogen hebben? Ik heb hem hard nodig. Mijn moeder . . .”. Theo kreeg geen kans om uit te praten. Goeie morgen! Hij durfde nogal wat te vragen. ~Hoor eens, Theo, ik wil je met alle plezier helpen. Maar ik ben nou op weg naar de kerk. En ik heb haast, weet je”.
~Oh”, zei Theo beteuterd.
Maar uit de manier, waarop hij dit zei, merkte Kees, dat er iets bijzonders aan de hand was. „Wat scheelt er eigenlijk aan, Theo?” vroeg hij, met iets meer belangstelling.
~Ja, weet je. Moeder is juist niet goed geworden
en nu is de dokter geweest. . . een beroerte of zo iets heeft ie gezegd ... en nu moet ik naar de apotheker voor medicijnen, maar nu is de achterband van mijn fiets lek, . . . tja, en nu dacht ik, misschien . . .”.
Even werd het stil. Kees vocht met zichzelf. Wat moest hij doen? Van zijn fiets springen en Theo van zijn karretje gebruik laten maken? Maar zijn solo dan? Het was nog een klein kwartier voor de Mis begon. Hij kan het misschien nog halen te voet. Het was nog wel een heel eind naar de kerk. Als hij te laat kwam. mocht hij beslist niet meer zingen. En dan zou Vincent zijn plaats innemen. En de mensen in de kerk zouden fluisteren: Hoor je dat ventje van van Haren. Wat een stem! Maar van de andere kant... de moeder van Theo. Die medicijnen moesten snel gehaald worden. Goede raad was duur. Maar hier blijven staan treuzelen was helemaal niets.
Hij hoorde de melodie.
die hij zelf had moeten zingen. Een ander ging met de eer strijken.
Te laat
Ineens was het besluit genomen. Snel sprong hij van zijn fiets en zei tegen Theo: „Hier, joh, neem mee. Ik haal misschien de kerk nog wel. Neem mijn fiets maar mee en sjees zo hard als je kunt”. En hij zette het op een lopen. Nog even draaide hij zich haastig om: ~En het beste met je moeder . . .”.
Theo was in een ommezien om de hoek verdwenen. En ook Kees rende als een bezetenen. Hij had tegelijk het gevoel of hij iets verkeerds gedaan had en ook iets goeds. Wat viel hem die weg lang. Hij moest nog een heel eind langs de vaart en dan het bruggetje over. Er waren geen mensen meer te zien, die naar de kerk gingen. Hij kwam onherroepelijk te laat. Eindelijk kwam de kerk in zicht. En ja, hoor. Hij hoorde het orgel al. Met een ruk duwde hij de kerkdeur open. Het was stampvol mensen. Ze keken hem nieuwsgierig aan. Hij was te laat. En Vincent zong. Met een verbeten gezicht luisterde Kees naar de prachtige melodie, die eigenlijk door hem zelf gezongen had moeten worden. Het klonk fantastisch en heel zuiver. De hele kerk zat ademloos te luisteren. Wat moest kapelaan Bakker wel niet denken? Kees kon wel huilen. Dat die Theo nou uitgerekend hem tegen moest komen! Maar anders had zijn moeder misschien die medicijn niet op tijd gekregen. Hij wist met zichzelf geen raad . . .
Na de Mis ontmoette hij een glunderende Vincent. De jongens waren allemaal trots op hem. In de spreekkamer van de pastorie kregen ze een tractatie. En daar ontmoette Kees kapelaan Bakker. Toen hij hem vertelde hoe het gekomen was, dat hij te laat gekomen was, knikte die heel begrijpend tegen Kees, en zei: ~Man, ik ben blij, dat je dit gedaan hebt. Ik ben er trots op. Je had niet anders mogen doen. Zeker, de liturgie is belangrijk en het is een dienst aan de mensen in de Kerk en aan Onze Lieve Heer. Maar jij hebt vanmorgen zeker nog iets beters gedaan. Zingen is dubbel bidden. Dat zeggen ze tenminste altijd. En ik geloof dat ook. Maar jij hebt vanmorgen met je goede raad wel driedubbel gebeden. En zingen kun je nog altijd! Deze kans om een mens in nood te helpen had je niet voorbij mogen laten gaan”.