„Rij weg, vlug, rij weg!” wenste Ria bevend. Tot haar ontzetting verstomde het geluid van de motor. De eigenaar van de auto stapte uit en liep naar het achterwiel, dat het verst van het trottoir verwijderd was. Nu weerklonken nieuwe voetstappen. De slenteraar vertoonde zich naast de wagen en toonde belangstelling. „Lek bandje, mijnheer?” hoorde Ria hem vragen. „Ja, ’k snap er niets van. ’t zijn bijna nieuwe banden!” mokerde de auto-bezitter.

„Hebt u ’n crick? Dan zal ’k even helpen ’t reservewiel aan te zetten”, bood de slenteraar aan. ' Het voorstel werd graag aangenomen en men toog aan ’t werk.

In ademloze spanning wachtte Ria af wat er zou gebeuren, tot dusver leek alles zo onschuldig en toch zou het i geheimzinnig tweetal niet voor niets zijn tijd zoekgebracht hebben in die saaie straat. Zij behoefde niet lang meer te wachten op de oplossing van het raadsel. Terwijl de auto-eigenaar en zijn helper druk bezig waren bij de achterzijde van de wagen, sloop de man, die in de stoep had gestaan, naar het voorste portier. Geruisloos opende hij het, waarna hij een greep naar binnen deed en een actetas te voorschijn haalde. I Ria’s hart bonsde wild. Wat moest zij nu beginnen? Door schreeuwen den eigenaar waarschuwen? Wie weet waartoe de twee kerels in staat zouden zijn. In ieder geval zou een van hen wel proberen met de buit aan de haal te gaan!

De dief had het portier weer gesloten en ging er met I zachte, vlugge passen vandoor.

Plotseling wist Ria wat haar te doen stond: zij moest hem onbemerkt volgen en den eersten den besten politieagent waarschuwen. Zij wilde haastig overeind sprin-

De stilte in de eenzame buurt werd plotseling verbroken door het toeslaan van een deur. Snelle voetstappen gingen in de richting van de auto. Ria zag een heer voorbijgaan en instappen. Met een luide klap sloeg hij het portier achter zich dicht. Het gezoem van de starter weerklonk.

gen, maar dat viel niet mee! Haar spieren, geforceerd door de lange wandeling, en de ongemakkelijke houding op het bordes, deden lelijk pijn. Zij moest zich aan de leuning vasthouden om niet van de stoep te vallen. Angstig keek zij om, maar de werkers bij de auto liadden haar niet opgemerkt en stijfjes voortsukkelend, begon zij de achtervolging. Zij had zich geen tijd gegund haar schoenen weer aan te trekken en dit blgek een groot voordeel te zijn. Toen haar spieren weer wat gewilliger werden, kon zij geruisloos voortdraven om de afstand tussen den dief en zichzelf te verkleinen. Als zij meende dat de achtervolgde een beweging maakte alsof hij om zou kijken, dook zij haastig weg in een stoep, maar het was telkens loos alarm: de dief liep kalm door, zonder te vermoeden dat hij geschaduvrd werd door een geluidloze, kleine schim.

Ria’s kousen waren totaal kapot gelopen en bij ’t voortdraven over hobbelige stenen en scherp puin voelde zij steeds meer pijn onder haar voetzolen, doch zij sloeg er geen acht op; geduldig en volhardend als ’n speurhond, volgde zij den man met de actetas.

Zij belandden in een drukker gedeelte van de stad en, uit angst den dief uit het oog te verliezen, liep Ria nu heel dicht achter hem. Zij tuurde naar alle kanten, maar de bewoners van Zevenoord schenen brave burgers te zijn, in hun straten viel geen politieagent te bekennen. lemand aanspreken en zeggen: hou dien man tegen, hij heeft gestolen! is ook gevaarlijk, tobde Ria wanhopig, „als ze me niet geloven of aarzelen, is hij er in dien tijd van door”. Nu de tocht zo lang duurde, liep zij grote kans dat de man in een of ander huis zou verdwijnen, voordat zij de politie had kunnen waarschuwen.

Vanuit de verte klonk het regelmatig gestamp van vele voetstappen. Ria spande haar moegetuurde ogen in en onderscheidde vaag een troep soldaten, die met forse passen naderden. Een plan kwam in haar op, zó gewaagd, zó brutaal, dat zij later nooit kon begrijpen waar zij de moed vandaan had gehaald het uit te voeren. Toen de soldaten haar dicht genaderd waren, rende zij plotseling op den dief aan, met grote handigheid, bliksemsnel, zoals zij het dikwijls uit plaagzucht bij haar vriendinnetjes gedaan had, gaf zij de actetas een harde ruk, die hem aan de hand van den dief deed ontglippen. Zij klemde de buit vast tegen zich aan en vloog met grote sprongen tussen de rijen soldaten. Luid scheldend kwam de bestolen dief achter haar aan, maar Ria liet zich niet onbetuigd en gilde uit alle macht;

„Hou hem vast, hij heeft die tas uit ’n auto gestolen!!”' De officier, die het troepje militairen begeleidde, gaf zijn mannen een kort bevel. Zij vormden een ondoordringbare kring rond het vreemdsoortige tweetal, dat zij ooit gezien hadden: een man die schold en tierde maar zich kennelijk niet op zijn gemak gevoelde, en een meisje op blote, bloedende voeten, dat triomfantelijk rondkeek en niet ophield haar beschuldigingen tegen den man te herhalen.

(Wordt vervolgd).