beteringsgesticht terecht komen. Misschien krijg je de eer dat je naam door de radio omgeroepen wordt bij de politieberichten, ’k Zou me doodschamen! En dan kom je in zo’n donker cachot.... ”
„Nou ben je toch flink aan ’t doorslaan, Mieke” onderbrak Ria’s tante de vrolijke toekomstbeelden, „laten we eerst eens horen wat de jongedame uitgehaald heeft”. Ria deed het verhaal van de meelzak en biechtte gelijk nog meer streken op. ’t Leek haar niet veilig dat de juffrouw zoveel nieuws te vertellen zou hebben.
Tante ging naar de huiskamer om haar man mee te delen wat voor moois het pleegdochtertje had uitgehaald. De schuldige dacht aan de grote ogen van haar oom, die zo boos konden kijken onder de zware wenkbrauwen. Zij vond het beter voorlopig in de keuken te blijven en probeerde weer goede vrienden te worden met Mieke, door haar ijverig te helpen bij het peultjes afhalen. „Je snijdt er stukken af! daar deugt óók al niets van!” mopperde het oudje. „Waar jij nog eens terecht zal komen ....!”
„Dat heb je al gezegd: in het politiebureau!” plaagde Ria.
„Daar mag je niet mee spotten” deed Mieke boos, „mijn voorgevoelens komen altijd uit”. Zij begon een lang verhaal af te draaien over allerlei gevallen, die zij voorspeld had. Ria’s verstand waarschuwde haar dat de oude vrouw aan het fantaseren was, maar toch kon zij er niet om lachen. De jaren, die zij tussen kleurlingen van allerlei ras, die uiterst bijgelovig waren, had doorgebracht, misten hun uitwerking niet. Ondanks zichzelf hechtte zij waarde aan de geheimzinnige verhalen, een diepe bangheid kroop in haar
Mieke had al enige ogenblikken naar buiten getuurd. Plotseling greep zij Ria bij de arm om haar mee te trekken tot bij het raam. „Kijk eens naar boven!”
Langs de blauwe lucht zweefden witte wolkjes, die in vreemde strepen achter elkaar aanwaaiden. De strepen vormden letters, de letters een woord. „Nou, wat staat er?” drong Mieke triomfantelijk aan. „Ria!” zei Ria toonloos.
„Alsjeblieft! Dat heeft de politie naturlijk in de lucht laten schrijven, omdat zij je al aan ’t zoeken is”. Als Ria even haar verstand gebruikt had, zou zij het onzinnige van Mieke’s bangmakerij dadelijk doorzien hebben, maar zij was helemaal van streek gebracht. Alle bijgelovige verhalen, die zij in Suriname gehoord had, schenen wild door haar hoofd te tuimelen; zij beefde van angst voor de geheimzinnige letters, hoog in de lucht, die heel langzaam door de wind uiteen gedreven werden en eindelijk vervaagden. Zonder een woord te zegen, liep zij de keuken uit. „Nu nog een flink standje van haar oom, en zij zal zich voorlopig kalm houden”, mompelde Mieke met een voldaan glimlachje.
Als zij geweten had wat er op dit ogenblik door Ria’s hoofd spookte, zou zij niet gelachen hebben. Versuft door de vreemde angst, die haar in zijn macht had, wist Ria nog maar één ding: ze zoeken me, ik moet weglopen, zorgen dat ik zo gauw mogelijk buiten de stad ben.
Zij glipte zachtjes de voordeur uit en zette het op een rennen. Zij kwam enige kennissen tegen, die haar naam riepen, maar zij lette er niet op. Door de zonnige straten draafde zij verder tot zij in een buitenwijk van de stad belandde. Buiten adem verschool zij zich achter een hoop stenen.
Voorlopig was zij veilig, nu moest ze zien verder weg te komen. Zij had wel eens gelezen, van zwervers, die auto’s aanhielden met de vraag mee te mogen rijden en zij besloot haar geluk op deze manier te beproeven. De grote weg naar de naburige stad was vlakbij en de roes van haar angst gaf haar durf langs de berm te gaan staan en voor iedere passerende vrachtauto haar hand op te steken.
Het duurde heel lang eer iemand notitie van haar nam. Eindelijk werd er gestopt door een bestuurder van een oude wagen vol rammelende melkbussen. Op zijn vraag wat zij wilde, antwoordde Ria verlegen: „Ik moet naar Zevenoord mag ik een eindje meerijden?” „Als we halfweg zijn moeten we een andere kant uit, maar zóver kun je wel mee. Klim maar achterin!” Ria klauterde in de bak en ging op een van de lege bussen zitten, met het gevolg dat ze binnen enkele seconden met bus en al door d; wagen tolde. Met een gevoel alsof zij overal bont en blauw was, krabbelde zij overeind. De man, die naast den bestuurder zat, keek lachend door het ruitje en beduidde haar met gebaren tussen de bussen op de vloer van de wagen te gaan zitten.
Terwijl de wagen hotsend en botsend over de weg daverde, bedacht Ria door tante gewaarschuwd te zijn nooit met vreemden mee te rijden. Dus nu deed zij alwéér iets wat helemaal niet mocht! Toen de vrachtwagen bij een zijweg stopte en de chauffeur haar be-