voor, en gaan dan over de gang wandelen. Dan wordt het hier een spookhotel. Kind, een pracht-titel voor een boek: Het Spookhotel.
Maar met dat al was de zaak met opgelost. Ze vonden het maar het beste hun geleider er over te raadplegen. Wel, loste die het geval met echte Engelse nuchterheid op, we komen langs een massa winkels. Ga er ergens een kopen. Een heel goedkope maar. Ja, dat was werkelijk het beste. Zo wipten ze bij de Bijenkorf naar binnen en kwamen tien minuten later met een pakje naar buiten.
Ik vind het dol-leuk, jubelde Gudule, gunst, ik wou, dat we nog veel meer strubbelingen kregen. Veel lolliger dan dat alles al zo netjes voor je klaar gemaakt is. Wie weet, wat we nog meer met dien mijnheer van jou beleven.
Die „rnijnheer van jou” zat inmiddels al een beetje ongeduldig op hen te wachten: het was bijna vijf uur, en doktoren behoren overal op tijd te zijn. In een vaartje bracht de taxi hen nu naar Artis, daar nam hij kort afscheid van de twee en was een minuut later verdwenen. Gudule en Meta begonnen hun tocht door Amsterdam’s beroemde dierentuin. Stevig gearmd liepen ze langs de afdelingen en keken vol belangstelling naar al die wonderlijke dieren. Al die beesten, waarvan ze op school de namen geleerd hadden, maar die ze zich te nauwernood konden voorstellen, zagen ze hier voor zich: neushorens, bizons, flamingo’s, kangoeroe’s, pinquins.... Ze hadden nog lang niet alles gezien, toen Meta met schrik bemerkte, dat het tien minuten voor zevenen was, zodat ze zich langs de kortst mogelijke weg naar de uitgang rnoesten haasten. Daar stond de Engelsman werkelijk ai op hen te wachten. Bent u er al lang? informeerde Meta. Misschien vijf minuten. Dat is niet lang, hè. En. . . . moet u nog meer consults houden? Neen, gelukkig niet.
Als het rnorgenochtend was, zou het zo erg niet zijn, tenminsm niet voor ons, merkte Gudule guitig op. ik, lachte hij, maar morgenochtend vertrekken wij.
Hoe laat gaat de trein, mijnheer Huddleton? Maar daar kwam geen antwoord op: hij keek hen alleen maar rnet een fijn lachje aan.
Het diner was heerlijk, het toneelstuk in de schouwerg, erg mooi, maar de twee vriendinnetjes waren toch maar blij, toen ze tegen half twaalf hun bedje konden inkruipen. Mensenkinderen, wat was dat een ver- dag geweest! Dat voelden ze nu eerst, nu ze hun brandende voeten tegen het frisse laken konden leggen en hun rug voelde wegzinken in het zachte bed. Ze sliepen een gat in de dag en het kamermeisje moest kloppen, vóór ze antwoord kreeg. En toen was dat antwoord nog zo vaag, dat ze maar naar binten stapte en ze om de beurt eens flink schudde. Het IS halt tien, jongejuffrouw! Uw oom vraagt of u eneden komt: hij zit al een uur te wachten met het ontbijt.
■ Gudule ongegeneerd. Ze zat nu rechtop u verwilderde blikken om zich heen. waar ben ik m ’s hemelsnaam?
Maar toen ze Meta, al even verdwaasd, in het bed naast het hare zag zitten, herinnerde ze zich meteen weer alles
en barstte ze in een luid gelach uit. O, Meta, stel je voor, het is half tien! Kom er uit, gauw!
Maar die scheen er nog niet achter te zijn. Wat is er nou? vroeg ze onnozel. Welke oom is er gekomen? O, giebelde Gudule, het is geen oom! Word wakker, kind. Het is mijnheer Huddleton.
0.... ja.... Langzaam kwam er licht in Meta’s slaapdronken hersens. Ze rekte zich eens uit en.... ging weer kalm liggen. Blijkbaar had ze absoluut geen zin op te staan.
Kom nou, maande Gudule, we missen anders misschien de trein wel. Die goeie mijnheer zit waarachtig al een uur op ons te wachten; zo dadelijk valt hij nog flauw van de honger. Je hebt me zelf verteld, dat Engelsen ’s morgens vroeg al zoveel eten, dat ze de rest van de dag daar alleen wel op kunnen leven. Vooruit, kom!
En ze trok de dekens weg en kietelde Met onder de voeten. Die gooide onverwacht met een kussen, en in minder dan geen tijd was me daar een ware beddenoorlog uitgebroken. Hijgend en proestend holden ze elkander achterna door de grote kamer, dreigden met kussens te gooien en konden ten slotte niet meer van het lachen. Klaar wakker, maar doodop zaten ze ten laatste op de rand van het bed. Het was ook zó zalig hier in een wildvreemde hotelkamer te kunnen dollen zo hard je wilde. Maar aan elk plezier komt een einde en aan dit al heel gauw, want ze wilden hun goeden geleider toch niet al te lang meer laten wachten. In een ommezien waren ze gewassen en gekleed: als twee keurig-nette jongedames kwamen ze naast elkaar de trap af. Slaapsters? schold mijnheer Huddleton hen, toen ze na een hartelijke begroeting plaats genomen hadden aan zijn tafeltje. We zullen de trein nog missen. Hoe laat gaat die dan?
Half twaalf.
Maar het is dichtbij, is ’t niet? wilde Gudule weten. Neen, het is zeker een twintig minuten met een taxi en dan moeten we geen oponthoud hebben. En. ... we moeten een half uur voor de tijd op het v op het perron zijn.
Gudule keek Meta eens aan, en Meta op haar beurt Gudule aan. 2e begrepen het eigenlijk niet goed. Gisteren had mijnheer Huddleton hen pas uitgelegd, dat D-treinen van het Centraal-station vertrokken; en het Centraal-station was vast en zeker niet verder dan tien minuten lopen. En waarom moesten ze een half uur te voren op het perron zijn? Onderzoekend keken ze eens naar het gladgeschoren mannengezicht, dat zich zo ondoorgrondelijk over het met vlees belegde broodje boog. Wat had die goeierd nu weer in de zin? Weer een verrassing? Ze durfden niets te vragen, niets te zeggen: ze zouden maar af wachten. Vlug aten ze hun brood, waren juist klaar, toen de portier kwam zeggen, dat de auto vóór was. Gunst, wat was het toch allemaal leuk. Ze werden behandeld als heuse dames. Kijk die portier nu weer voor hen buigen! Nooit waren ze zó leuk uit geweest.
Toen voerde de taxi hen snel door de drukke stadstraten, langs grachten en over bruggen, door brede winkelstraten en nauwere, donkere steegjes. Tot ze vóór zich het