iveer aan die zijde. Ik ging er naast staan om te zien, wie grooter was en het bleek, dat het mij een weinig overtroj. Nogeens bekeek ik het en tot mijn groote verbazing zag ik daar staan: „Leerlingen, Canisius-College Nijmegen aan Seminaristen, Canisius-Seminarie Djokjakarta'. Niet het Seminarie, maar wg Seminaristen, kregen het en de gedachte hieraan kwam altijd in mijn geest. Wat moet ik nu doen? Als iemand ons een weldaad bewijst, rust op ons dan niet de plicht, dat wij hem

bedanken? En moeten wij hem dan niet onze dankbaarheid toonen? Welnu, ik bedank U allen hartelijk. Niets kan ik U wedergeven, maar ik zal voor U bidden Hierdoor toch kunnen we elkaar het best helpen. Voor U zal ik bidden, doch liikertijd beveel ik mij ook in uwe gebeden. Ik heb 9 broers en zusters en 23 neven en nichten en hoeveel daarvan kennen lesus en Zijne Moeder? Twee: n.l. ik en mijn neef. U weet nu, van hoeveel nut het zal zijn, als U voor mij en mijn medeseminaristen bidf, want hun lot is meestal bijna hetzelfde als

De schrijver van dezen brief.