laatste heel dikwijls niet hun eigendom, maar met veel moeite van een ander geleend.

Naar aanleiding van het leenen, of huren van jasjes nog een waar gebeurd voorval:

Een der Missionarissen wilde toch eindelijk eens klaarheid hebben in een raadsel, dat hij maar niet kon oplossen. Een doodarme jongen van een jaar of tien kwam, ondanks den grooten afstand, geregeld naar Djocja ter kerk. Telkens, tot verbazing van den pater, kwam ons mannetje met een ander jasje, terwijl ’t broekje, als een trouwe onderdaan, hetzelfde bleef.

„Zeg, ventje, heb je broertjes?”

„Neen, Rama, geen één!

„En kameraadjes?” ’ . . . 1 I.l’

„Heel veel, maar ze komen niet naar de kerk!

»» ,-1» „En hoeveel jasjes heb je wel samen.

„Samen? Samen geen één!”

„En van wie is dat jasje dan?

„Van Parimin: als we van den pastoor twee cent krijgen, koop ik eerst voor één cent tien strootjes: daarvan rook ik een gedeelte onderweg op; de rest rook ik thuis op met mijn makkers en den anderen cent geef ik altijd aan Parimin als huur voor ’n jasje!”