den karbouw of de sapi’s. Zoo was dat geweest van geslacht tot geslacht, en de eerbiedwaardige ouden van het dorp stemden in; ja, zoo was het geweest van geslacht tot geslacht! Zóó, en niet anders!

’t Leek, of het zoo blijven zou. Het aantal kinderen zakte, zakte, totdat het bleef schommelen rond een veertigtal, verdeeld over drie klassen. Ons schooltje had gevochten: tegen de eentonige loomheid van de dessa’s rondom. Het had nieuw leven willen brengen; blijer, voller, bruisend leven. Het had willen zijn: katholieke stuwkracht, om de menschen mee te sleepen uit hun loomheid, en dichter te brengen bij hun einddoel: God! ’t Leek, of het oude onverwinlijk zou blijven, onverzetbaar onder den druk van eeuwen-lange gewoonte

Maar toen de regentijd kwam, en de stroom breed werd tot een bandjir, bleek die toch machtiger dan de logge steenblokken. De Sultanaatsschool in het Noorden is er nog, en over de Praga is nog geen brug geslagen. En de menschen in het Zuiden voelen nog weinig voor school en vooruitgang. Maar het taaie geduld van den onderwijzer, zijn Roomsch optimisme heeft overwonnen. lederen dag trekt hij de dessa’s in, gaat er praten met de menschen; spreekt over school en vooruitgang. Langzaam-aan, maar zeker, heeft hij de sympathie gewonnen der ouders, maar vooral van de kinderen, over welke hij meer gezag heeft dan de ouders-zelf. En de kinderen van de Pastoorsschool zijn zoo heel anders thuis, heel anders als vroeger: prettig, bereidvaardig, vol eerbied, veel opgewekter. Broertjes en kameraadjes gaan nu graag mee naar school, en de ouders houden ze niet langer tegen, om te werken op het land of gras te gaan snijden.

Zoo opende het schooljaar met een flink aantal nieuwe leerlingen, en de Missionaris kan weer denken aan bouwplannen: een steenen school op het plekje, dat vroeger reeds was uitgekozen.