geen gaarkeuken! En toch dragen allen een flink, schuitvormiggevouwen pisang-blad, met rijst en groenten.... zoo vol, dat de nieuwsgierige kippenboutjes even over den rand kijken Dat is nu „berkatan”, d. i. het deel van het offermaal, dat de deelnemers naar huis meenemen. Gaan we naar de pendapa. De deur staat nog open. Maar we blijven buiten staan. We zien een ruimte, vrij kaal. Op den vloer blinken de matten in het zachte petroleum-licht. Van het offermaal blijft niets over dan een koperen kom met water en losse bloemblaadjes en een „anglo”, d. i. een aarden wierookvat, dat ook dienst doet als een komfoor, of beter een met kolen gestookt komfoor, dat bij offermaaltijden mag fungeeren als wierookvat.
Wat zeg U van de versiering? Die vreemdsoortige ruikertjes aan de houten stutten en deurposten vastgehecht, met elkaar verbonden door dat dunne, katoenen, witte garen, dat het heele huis omspant? Is het niet eigenaardig?
En let eens op die lieve tuiltjes! Ze zijn samengesteld uit een paar sabelvormige, scherp-getande ananasbladeren, beschilderd met roet- en kalkdwarsstreepjes, het stekelige tjangkring-loof zonder de fijne roode bloempjes, en de brooze venijnige doornen van gembili en gembolo. Ge ziet, van deze gewapende bouquetjes moet zelfs de meest reukgrage neus af blij ven.
Maar waarom een offer, waarvoor die vreemde versiering?
Wel een kindje is geboren, een zieltje meer in huis. Overal blijheid, echter ook zorg. Het is de zesde dag en de pas geborene kreeg een naam. Een dank en smeekoffer is Allah opgedragen, ook den Profeet, den afgestorven voorouders en beschermgeesten ter eere. Overvloedige zegen is over het kindje afgesmeekt, de ongewenschte plagerijen der booze geesten afgewend. Voor dit laatste dienen ook de witte draad, de onaangenaam ruikende bladeren en de scherpe doornen.
Alvorens we een verderen uitleg van al dat vreemdsoortige trachten te geven, treden we het achterhuis binnen.
Vrouwen, eerbiedwaardig door leeftijd en houding, zitten op den ambën rondom de gelukkige moeder. Om beurten nemen ze het kindje op de schoot, opdat het deelachtig zou worden aan den zegenrijken invloed, die uitgaat van den geëerden ouderdom op de piëteitsvolle kinderen.