Van den rijken overvloed van getuigenissen, uit de meest verschillende missiegebieden naar Rome gezonden, halen wij er slechts eenige aan uit de allerlaatste jaren.

„Op den 2den Paaschdag 1922”, schrijft Mgr. Aerts M.S.C., Apostolisch Vicaris van Ned. Nieuw-Guinea, „had te Merauke het eerste groote doopfeest plaats onder de Kaja-Kaja’s. Negen en twintig mannen en jongelingen werden dien dag opgenomen in de Katholieke Kerk. Diepen indruk heeft die plechtigheid op allen gemaakt, ’t Was voor de eerste maal, sedert de stichting der Missie van Nieuw-Guinea, dat wij zulk een feest konden vieren. De Kleine Theresia heeft ons daadiverkelijk geholpen ! Gedurende zeventien jaren hebben onze missionarissen op Nieuw-Guinea gewerkt en van zuiver menschelijk standpunt beschouwd: zonder ’t geringste succes. Nimmer nog had een plechtige toediening van het H. Doopsel plaats, van tijd tot tijd slechts was er gelegenheid geweest een stervende te doopen”.

Uit Tabora meldt Pater A. van Aken van de Witte Paters: „Ook in ’t hartje van Afrika heeft Zuster Theresia talrijke vrienden. In bijna alle hutten onzer Christenen heb ik een afbeelding van haar doen ophangen, zoodat iedereen mij nu vraagt wie toch die kleine „bihira” (maagd) is, en dan moet ik wel eenige bijzonderheden vertellen over haar heilig leven Ongeveer drie of vier maanden geleden heb ik al mijn katechisten bijeengeroepen en hun in enkele eenvoudige woorden verklaard, wie Zuster Theresia van het Kindje Jezus was en hoeveel zij door haar voorspraak bij den goeden God vermocht. Daarna gaf ik ieder haar beeltenis om het in de katechismuslokalen te plaatsen. Tegelijkertijd spoorde ik allen aan de voorspraak van de kleine Theresia in te roepen voor de bekeering van al de streken, die rondom onze missie liggen. Mijn catechisten hebben aan dien oproep gehoor gegeven en sinds dien dag komen de heidenen naar het godsdienstonderwijs, niet in kleine groepjes, doch bij groote menigten, zoodat ’s Zondags het terrein van onzen missiepost geheel gevuld is met menschen, die aan het onderricht willen deelnemen. Hun aantal is zoo groot, dat ons gebouw ze niet kan bevatten en ik ze reeds in twee groepen heb moeten splitsen, ’t Wonderbaarste is, dat deze arme zwarten uit dorpen komen, die ik nog nooit bezocht heb en die zich