Midden op de Pelataran verheft zich de bangsal kantjana, of gouden pendopo. Zij is wel het fraaiste wat er in den kraton te zien is, niet bijzonder groot, maar oud en karakteristiek Javaansch. De schuin oploopende binnenzijden van het op gebeeldhouwde pilaren rustende dak laten de balken geheel onbedekt, zoodat het gesneden en met goud overtogen lofwerk prachtig uitkomt op het ongeverfde hout, dat door ouderdom een donkere kleur heeft gekregen. Het geheel is versierd met het rijkste snijwerk: bloemen, dieren, arabesken, alles verguld, terwijl het roodblauwe fond van de zoldering slechts even doorschemert. Het maakt een prachtigen majestueusen indruk.* Daarbij is de vloer geheel van marmer.
In t midden van deze gouden pendopo was de Sultan neergezeten op een gouden troon, omringd door zijne troondienaressen. Zoodra Zijne Majesteit ons op den Pelataran zag komen, rees hij van zijn zetel op en ging den Resident tegemoet tot aan den rand van den pendopo. Daar begroetten Vorst en Resident elkander, de laatste bood den eerste den arm en beiden gingen nu gearmd naar den troon. In twee gelijke zetels namen zij daar plaats, de Sultan rechts van den Resident.
Links van den troon stonden stoelen, waarop wij konden plaats nemen, zoodat we nu in de allergunstigste gelegenheid waren alles op ons gemak op te nemen.
Het viel ons aanstonds op, dat de kroonprins en de beide andere prinsen geen stoelen gebruikten, maar links van den troon deemoedig op den grond neerhurkten: de kroonprins dichtbij, de anderen een weinig naar achteren. Later op de Sitinggil, waar we zaten ten aanschouwe van het volk, was hun een zetel toegestaan. Hier echter moest blijkbaar alle eer en grootheid zich concentreeren in den Sultan.
Toen den Vorst de eerste eer gebracht was, zou ook de Sultane hare beurt van begroeting krijgen. Zij was hier niet aanwezig, maar wachtte den Resident in haar paleis de prabajasa, omringd door drie en twintig prinsessen, dochters van den Sultan. Na korten tijd gezeten te hebben stond dan ook de Sultan op en begeleidde gearmd, den Resident daarheen, ’t Is vlak achter de gouden pendopo, slechts door een wand van spiegelglas ervan gescheiden.