de Resident, in groot gala, omgeven door twee assistent-residenten en andere autoriteiten van het Binnenlandsch Bestuur, allen in officieel plechtgewaad en verder door een kring genoodigden in rok.

Op het vastgestelde uur nadert een stoet van Javaansche Grooten uit het paleis van den Sultan, twee Regenten met gevolg, die plechtig in naam van den Sultan den Resident kwamen uitnoodigen ten paleize te komen. Na het volbrengen van den opgedragen last vertrekken zij met dezelfde staatsie waarmee ze gekomen waren. Nu zet onze stoet zich in beweging. Voorop de resident in zijn rijtuig, geëscorteerd door een escadron dragonders. Na hem Prins Pakoealam, dan het Binnenlandsch Bestuur en de andere genoodigden, vooral de beheerders der groote suikerondernemingen in het Jogjasche, die volgens huurcontract verplicht zijn jaarlijks bij deze plechtigheid tegenwoordig te zijn.

Door de groote poort Pamoerakan rijden we den kraton binnen en den aloon-aloon op. De aloon-aloon is het ontzaglijk groote vierkante plein, dat zich uitstrekt voor het paleis van den Sultan. Het wordt omgeven door groote waringinboomen, die volgens de eischen der adat gesnoeid zijn in den vorm van pajongs of regenschermen. Midden op het plein (blz. 169) staan eveneens twee zulke reuzen.

De kraton heeft een uitgestrektheid van meer dan een uur gaans in ’t rond, is geheel ombouwd met een zwaren muur en ligt midden in de stad. Hij vormt als ’t ware een stad op zich zelf met gebouwen, pleinen, wegen en woningen rondom het eigenlijke verblijf van den Sultan. Binnen zijn grooten muur woont dan ook een bevolking van ongeveer vijftien duizend zielen. In het zuidelijk deel staan de woningen der pradjoerits, de vorstelijke lijfwacht, een paar duizend man sterk, die we in hun verschillende en soms heel vreemdsoortige uniformen zouden zien defileeren; sommigen gewapend met vuursteen-geweren, anderen met pieken, zwaarden en schilden, weer anderen met

Die twee waringins worden wel de boomen der smeekelingen genoemd. Als een Javaan een smeekbede heeft aan te bieden aan den Sultan, dan zet hij zich tusschen die twee boomen neer, afwachtend tot men uit ’t paleis tot hem komt om te vragen wat hij verlangt.