ziet vóór zich dagen lang niets dan de koude eindelooze zee en de eindelooze grauwe lucht. Dan, eindelijk, duikt in de verte een winterlandschap op: een leiblauwe, bijna zwarte rotsmuur, mijlen-lang en loodrecht op de vlakke zee; en onmiddellijk boven ’t harde zwart een even lange, wit-besneeuwde bergenreeks, waar boven uit kille giganteske ijspiramiden scherp en puntig omhoog steken. Een breed-massieve rots, met sneeuw op kop en kammen, alléén in zee.

En als men nader komt, dan steken wild-verwarde voorgebergten hier en daar vooruit in zee, met scherpe klippen, kaal en zwart.

En op de rotsen nergens plantengroei: geen boom, geen plant, gieen mensch! Het eenig leven dat men ziet is soms een eindelooze zwerm van vogels, die bij het naderen van de boot opdwarrelt van een berg: zeezwaluwen meestal en meeuwen, die met het helle wit van hunne blanke veeren eerst echt voelbaar maken, hoe droevig zwart en duister hier zee en rotsen zijn. Heel zelden ziet men langs de helling van een berg een witte vlok van schapen, die op een spaarzaam stukje weide grazen. De schapenteelt vormt, naast de paardenfokkerij en naast de vischvangst, het eenig middel van bestaan van IJslands bewoners.

Driemaal zoo groot als Nederland, telt heel het groote eiland ruim 95,000 zielen, ongeveer zooveel als onze stad Groningen. En deze allen wonen voor ’t grootste gedeelte aan de zuid-westkust, waar ’t klimaat iets zachter is en waar ze veilig zijn, buiten ’t bereik der vulkanen. Want dit land van ijs en gletschers, heeft tevens zijn groote en talrijke vuurspuwende bergen; ’t is een land van sneeuwstormen —én lavastroomen; een land van ijsvelden .—■ én van warme bronnen!

En de IJslander zelf heeft den aard van zijn grond; niet vriendelijk, maar solied. Voor ’t uiterlijk afstootend, stug, zelfs koud en hard, maar in zijn boezem, ver weg onder de harde korst, brandt vaak een vuur, waarvan de gloed weldadig-wild naar buiten komt en warmte geeft rondom.

Om een IJslander van binnen te kennen, moet men hem in zijn binnenhuis ontmoeten. Bij de meer welvarenden zijn de muur en de vloer met tapijten en kleeden smaakvol bedekt; en in iedere boerderij vindt men een klein bibliotheekje; en ook een .gewone IJslander heeft bijna altijd een piano of harmonium in