EEN HEILIGE, DIE EEN SPAAK IN HET WIEL STEEKT
DOOR ]. J. TEN BERGE S. ].
wat ge den Vader vragen moogt in Mijnen Naam, Hij zal het u geven", luidt de belofte van Christus, in Zijn laatste troostrede tot Zijn leerlingen. „In Mijnen Naam”. De leer der H. Kerk en de ondervinding van zoovele eeuwen bevestigen, dat wij dit aldus mogen verstaan: „In naam van Mij of van allen, die één zijn met Mij”. Want al wat wij vragen in naam van Gods lieve Heiligen, van hen die zoo innig deel uitmaken van het Mystieke Lichaam van Christus, dat vragen wij in Zijnen Naam.
Is het te verwonderen, dat missionarissen van Gods bevoorrechte Heiligen het liefst tot den H. Franciscus Xaverius hun toevlucht nemen? Of dat hij, die eens zoo dorstte naar zielen, die met zoo weergaloozen ijver en heerlijk gevolg aan de bekeering der heidenen heeft gearbeid, nog steeds zijn wonderbare bescherming over de arme heidenlanden uitstrekt?
Het was in de vasten en de jongens van de eerste klas Kweekschool werden voorbereid om het H. Doopsel te ontvangen. Bijna allen hadden zich opgegeven, doch op de tweede klas zaten nog drie ongedoopte jongens. Nu is dat wel geen groote bijzonderheid, want niemand wordt gedwongen katholiek te worden: dat zou ook zeer verkeerd zijn en tegen den geest van Tiet Ghristendom. Maar de moeilijkheid schuilt in den regel niet bij de jon-