Heeft ze nu eindelijk genoeg? Ze gaat het vragen aan den kapelaan.

De kapelaan is een jonge priester vol vuur en ijver, die heel zijn tijd en heel zijn hart geeft aan de jongelingen, die dol op hem zijn.

„Mijnheer de kapelaan, ik heb mij een droombeeld voorgesteld maar om dat te verwezenlijken heb ik U noodig. Ik wil mij n’ priester hebben. Op uw patronaat kunt U wel een bij-de-hanten jongen vinden, in staat om goede studies te maken, een godvruchtigen jongen, die een goede priester zou kunnen worden zooals U. Hier heb ik wat geld voor de opleiding. Heb ik genoeg? Ziet U, ik zou nog meer kunnen werken, – begrijpt U!....» Diep ontroerd wist de kapelaan haar niets anders te antwoorden dan: „Dank je wel, Jeanne, dank je wel; O. L. Heer zal u zegenen»!

En de goede oude vrouw ging heen, met tranen in de oogen, tranen van vreugde, in stilte herhalende

„Ik krijg mijn priester! Ik krijg mijn priester!»

Op ’t oogenbhk zijn haar handen verlamd en werkt zij niet meer. Maar aldoor blijft haar grijsheid zich verblijden in ’t beeld van „haar priester», die studeert, die opgroeit, die zich heiligt.

Sterf in vrede, goede, oude dienstmaagd! Oa kalm en met een gimlach, gij moogt het, u aanbieden aan den goeden Qod. Met liefde zal Hij u ontvangen en u zeggen: „Goede en getrouwe <lienstmaagd, gij die op aarde zoo klein en zoo onbeduidend scheent, die zoo weinig bekend en gewaardeerd werdt, aanschouw al’ het goede dat door „uw priester» in den loop der tijden zal worden tot stand gebracht; aanschouw wat hij zelf zal doen en wat lange jaren na hem andere priesters zullen doen, die hij zal hebben opgevoed, zooals gij hem hebt opgevoed; schuldigen tot de deugd teruggebracht, kinderen m reinheid bewaard, jonge meisjes tegen de ondeugd beschermd... En het uitgangspunt van de glorie, welke mij gewordt, dat zijt gij! gij die door uw heldhaftig gedragen ontberingen een priester hebt verwekt!»

Een keurig schetsje, niet waar? en dat prikkelt tot navolging.

Katwijk a. d. Rijn, 4 Febr. 1921