interessant, doch daarbij bleef het; „zij bleven maar liever in het oude geloof hunner vaderen".

Meer succes had Pater Jogues bij de Huronen, die daar gevangen werden gehouden; meerderen onder hen heeft hij mogen doopen.

Dat de missionaris hier moeiten noch gevaren ontzag, moge het volgende voorval aantoonen. Drie vrouwen, wier mannen in den strijd waren gedood, werden met haar kinderen ter folterplaats gevoerd. Van haar kleeren ontdaan, werden zij gruwelijk verminkt en gebeukt met stokslagen. Eèn dezer vrouwen werd daarna over geheel het lichaam gebrand en op den brandstapel geworpen. Pater Jogues had haar onderricht in het geloof en wachtte op een gelegenheid om haar te doopen. Daar ziet hij die vrouw op den brandstapel! Vreezend dat die ziel hem zou ontglippen, snelt hij den brandstapel op, met een bakje water, als wil hij haar te midden der vlammen te drinken geven. Hij stortte dat water uit op het hoofd der vrouw onder het uitspreken der doopwoorden en verzekerde haar aldus de eeuwige gelukzaligheid.

Nu de Pater weer zielen kon winnen voor God, was hij overgelukkig en sloeg hij alle voorstellen af, die hem werden gedaan om uit zijn gevangenschap te ontvluchten. Den sden Augustus 1643 schreef hij aan zijn overste: „Hoewel ik waarschijnlijk de vlucht kan nemen, heb ik toch besloten, met de hulp van Gods genade, te leven en te sterven op bet kruis, waaraan Christus mij met zichzelven heeft gehecht. Wie zou anders de gevangen Franschen troosten? Wie zal de Christenen onder de Huronen kunnen sterken in het geloof? Wie zal de heidenen hier onderrichten? Wie de stervenden doopen? Door een bijzondere leiding van Gods goedheid ben ik de gevangene dezer heidenen en dikwijls gered van den dood, opdat ik hèn zou onderrichten en doopen, die zijn voorbestemd voor de eeuwige glorie. Tijdens mijn gevangenschap heb ik 70 personen gedoopt. Ik vraag God eiken dag, dat Hij, indien het strekt tot zijn meerdere glorie, de plannen doe mislukken van hen, die mij uit mijn gevangenschap willen bevrijden of mij willen terugvoeren te midden mijner broeders. De Hollanders van Renselaarswijk (fort Oranje) hebben reeds meermalen edelmoedige aanbiedingen gedaan, om mij en mijn gezellen vrij te koopen. Tweemaal heb ik een bezoek gebracht aan de Hollanders op het fort en werd ik met veel sympathie ontvangen. Zij stellen alles in het werk om ons te bevrijden en zenden zelfs rijke gaven aan de Irokeezen, opdat dezen mij met zachtheid zouden behandelen." (Slot volgt.)