In de pastorie werd eene „chapelle ardente” gemaakt, waar des Zondags na de Hoogmis tal van personen een laatsten gi'oet kwamen brengen aan den overledene en velen neerknielden om voor hem te bidden. Des namiddags werd het lijk overgebracht naar de in rouw geh'ulde kerk. Te half zes werd daar het Rozenhoedje gebeden en de Litanie der overledenen voor de zielerust van den afgestorvene en het Miseremini gezongen. Velen der aanwezigen begaven zich daarop naar voren, en defileerden om de lijkkist, ten einde nog een laatsten blik te kunnen werpen op het stoffelijk overschot van den hun zoo dierbaren pastoor.

De lijkmis begon des Maandagsmorgens te zeven uur.

Zij werd opgedragen door den HoogEerw. Pastoor Hoebrechts, geassisteerd door pastoor Van Hout als diaken en pastoor Van Velsen als subdiaken. Onder de leiding der Eerwaarde Zusters Franciscanessen voerde het koor op uitmuntende wijze een Gregoriaansche rouwmis uit.

Na het Evangelie beklom-pastoor Van Hout het preekgestoelte en sprak ter nagedachtenis van pastoor Verbraak de volgende woorden, die met eerbiedige aandacht werden aanhoord en blijkbaar diepen indruk maakten.

Dilectus Deo et hominibus, cujus memoria in benedictione est.

Hij was bemind bij God en de menschen ; zijn aandenken blijft zegening. Eccli. XLV. I. s.

Daar zouden boekdeelen te vullen zijn met de daden van den man, dien wij heden grafwaarts dragen, een man merkwaardig, ja eenig in Nederlands Koloniale Geschiedenis; een burger, begiftigd met de Ridderorde van den Nederlandschen Leeuw, met het officierskruis der Orde van Oranje-Nassau, met de zoo zeldzaairL wordende Kraton-medaille en het kruis voor belangrijke krijgsbedrijven. Dat alles strekt hem tot groote eer; maar mij dunkt hij heeft grooter eer verdiend : hij heeft de lofspraak verdiend der H. Schrift: dilectus Deo et hominibus cujus memoria in benedictione est: Hij was een man bemind bij God en bij de menschen, wiens nagedachtenis in zegening is.

Ja, hij was bemind bij God. En kan het anders ? De H. Schrift leert ons immers bij monde van onzen Goddelijken leermeester : «Gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel