troosten. Sinds begin Mei werden wij in het verplegen van den zieke bijgestaan door Oley, een Menadoneeschen en Watileke, een Amboneeschen oud-militair, die beiden pastoor Verbraak in Atjeh goed gekend hadden. Dat vroegere samenzijn in Atjeh was voor hen een introductie, want de in alles zoo sobere pastoor Verbraak verlangde voor zich geen bijzondere verzorging.

Hoezeer hij. ook hulp noodig had, toch bad hij geen afzonderlijken verpleger voor hem in dienst te nemen, hij zou zich zelven nog wel helpen. Toen echter genoemde oud-militairen aan zijn ziekbed plaatsnamen, vond hij alles goed. Dag en nacht stond nu een hunner hem ter zijde ; meestal brachten zij zelfs samen den nacht bij hem door. In den loop van den dag stonden de met den zieke samenwonende pastoors hun dierbaren medebroeder trouw ter zijde. Maar wat een troost ontvingen zij dan ook zelven van pastoor Verbraak, die nooit klaagde, met liefde leed en menigmaal verzuchtte : ~God wil dat ik dat alles zal lijden: wat God doet is wel gedaan, Heer Uw wil geschiede.”

Pastoor Verbraak was in zijn ziekte steeds helder van geest. Op Sacramentsdag, twee dagen voor zijn overlijden, sprak hij uit zich zelven nog over de beteekenis van dat feest. Hij was zich ten volle bewust dat de dood hem ras naderde, maar vreesde niet. Op den dag van zijn overlijden toonde hij ’s morgens en s middags nog bij volle kennis te zijn. Het laatste woord dat nog een verstandig woord bleek, ofschoon hij het met moeite uitbracht, sprak hjj ’s middags te twaalf uur.

Na dien tijd is wellicht bewusteloosheid ingetreden. Te vier uur meenden wij teekenen te zien van aanbrekenden doodsstrijd. De gewijde kaars werd hem in de handen gegeven, zijn kruis en rozenkrans op de borst gelegd en onder de gebeden zijner medebroeders en trouwe verzorgers, gaf hij te vijf uur zijn schoone ziel aan den Schepper terug.

* Nauwelijks had zich de tijding van zijn overlijden in de stad verspreid, of van alle kanten kwam men den pastoors deelneming betuigen in hun rouw. Daar de overledene hoegenaamd geen verlangen geuit had omtrent zijn begrafenis, namen de pastoors het aanbod van „begrafenis met militaire eer” dankbaar aan.