uitgelaten over hun „Soos”. Ik moest ook met hen mee naar de Soos. Ik vond dat natuurlijk best. En zoo trokken we nu gezamenlijk erheen. Ik wist eigenlijk zelf niet, waar ze me zouden heenbrengen. We togen weer een der vele zijgangetjes in, die op den grooten weg uitkomen, en toegang verleenen tot de kampong, de woningen der Javanen. Hier is geen straatverlichting, behalve hier en daar een klein pitje. De noodige behoedzaamheid diende dus in acht genomen. Het straatje kronkelde, of we in een doolhof waren. Hier en daar moesten we even halt houden, als we een goot moesten oversteken, die dwars den weg kruiste. Maar aan] alles komt een eind. Nog spoediger dan ik verwachtte, was de soos bereikt.

Onder vroolijk gejuich trok de stoet naar binnen.

Nu kon ik de soos in oogenschouw nemen. Het was de woning van Stanislaus, een onzer beste leerlingen, wiens vader timmerman is. Hij heeft een ruime woning en heeft er genoegen in, ’t den studentjes van Klaten onder de vacantie gezellig te maken. In het ruime voorhuis zijn ze dan heer en meester. Daar stond langs den wand, naar Javaansch gebruik, een breede ambén en in ’t midden een reusachtige tafel, naar schatting van twee Meter breed bij drie Meter lang. Hieromheen stonden nog bamboezen stoelen en een rustbank. Nu moet ge weten, dat ’t voor een Javaan altijd een extraatje is, op een stoel te mogen zitten. Zoo begrijpt ge, dat Pa Stanislaus het hart van de Klatensche jongelui gestolen heeft met zijn soos.i)

Toen we binnenkwamen, bleek, dat op onze komst al gerekend was. Wel 25 kopjes stonden in ’t rond langs den rand van de groote tafel. En nauwelijks waren we gezeten of het zusje van Stanislaus, een leerlinge der Zusters te Mendoet, kwam met de thee aangeloopen, en met suiker en wel vier stopflesschen vol met allerlei Inlandsch gebak. Nu kwamen vader en moeder ook naderbij. W]at hadden ze een pret in de vroolijkheid der jongelui! Er zaten er nu wel dertig bijeen. Alle stoelen waren bezet en op de ambén was bijna geen plaatsje meer te bekomen.

b Hier in Indië zijn over het algemeen geen restaurants. Een Europeaan, die buitenshuis iets gebruiken wil, gaat naar de sociëteit' bij verkorting „soos’ genoemd. Daar zien hen de Javaansche kleuters zitten met hun biertjes en splitjes. Een hemeltje in hun oog!