Toen kwamen de groote plannen voor den dag. Ze zouden den volgenden morgen wel graag een gezongen Mis willen hebben; en ook den volgenden avond, waarop we Kruisweg zouden houden, wilden ze graag zang.
„Maar hoe zou dat moeten gaan?” was mijn vraag. „Wie zullen dan zingen ?”
Werkelijk waran er eenigen onder hen op ’t koor in de kerk te Moentilan; daarbij gevoegd nog een paar anderen, die ook wel konden zingen, dat zou wel gaan, dachten ze. Ze hadden daarom alvast bij voorbaat maar repetitie gehouden.
„Hebben jullie dan boeken?” vroeg ik.
Ja, zelfs daarvan waren ze voorzien. In hun congregatieboekje hadden ze eenlge niet te moeilijke liedjes uitgezocht en door wat repetitie hadden ze die nu vrij goed onder de knie.
Een orgel was er wel niet, maar bij de repetities hadden ze het ook zonder gedaan. Ze durfden het dus nu wel aan zonder begeleiding van het orgel.
Ik had er natuurlijk niets op tegen. Zoodoende is den volgenden morgen, en den dag daarna, de H. Mis opgeluisterd met zang.
En ik moet zeggen : ze hebben er eer van gehad. Wat zongen ze uit volle borst hun Marialiedjes en het lied ter eere van het H. Sacrament. Maar vooral, wat hebben ze uitgehaald, toen ze daar zoo opgewekt en blij het lieten weerklinken :
Wij hebben verzaakt aan de zonden.
7 Het wereldsch vermaak zijn we moe.
We zijn aan Maria verbonden.
7 Aan Haar behooren wij toe.
Vooruit naar den strijd, naar de glorie !
Vooruit, waar Maria ons wacht!
Het eerste deel van ons program, avondgebed en biechthoeren, had een gunstig verloop. Een dertigtal kwam biechten. En na het gezamenlijke avondgebed werd meegedeeld, dat den volgenden morgen om 6 uur weer gelegenheid tot biechten zou zijn en dat daarna om halfacht de H. Mis zou beginnen.
Nu gingen we de stad in, om de verschillende leerlingen te gaan bezoeken, wat te praten met hunne ouders en verdere ' familie. Op hoop van zegen ! Wel kan van één zoo’n bezoek natuurlijk niet héél veel vrucht verwacht worden. Maar Gods