zwak en ik was bang dat het zou gaan sterven ; daarom is het aanstonds gedoopt; en zie deze nacht is O. L. Heer gekomen en heeft je kleine nichtje weggenomen tot zich.» O, de Javaan is zoo overgevoelig; in den gewonen regel zullen de tranen bij zoo’n bericht opwellen. Maar ziehier de kracht van ons H. Geloof en de genade in zoo’n reine kinderziel. «Toewan, vraagt hij, is mijn nichtje nu zeker in den hemel?» «Ja, Soegijana, dat weet je uitje Catechismus.» En opeens schitteren die oogen nog levendiger ; een blijde lach teekent het bruine kopje en blijde opspringend slaat hij zijn handjes in elkaar en zegt: «Ik heb een nichtje in den hemel.»

Een kruisje siert nu het eenvoudige graf, waar het lichaam rust, wachtend op de verrijzenis des vleesches; en het zieltje bidt voor ons bij den troon Gods. Bij de begrafenis vroeg ik den vader om toch mee te gaan naar ons kerkhof. De arme man kon niet. «Toewan, mbotén tégel. Mijnheer, ik kan het niet verdragen.» Zijn dochtertje in den hemel heeft zijn smart gezien en voor hem gebeden en nu is hij zelf ook christen geworden en mag hij ook, als christen, eenmaal bij zijn kind rusten in de schaduw van een kruis, om bij de opstanding zijn lieve kleine terug te vinden.

Dierbare lezers en lezeressen, bidt, bidt toch veel voor onze missie, opdat die zieltjes voortaan niet meer in zoo groot getal ongedoopt uit dit leven heengaan, maar gelijk gij het hoopt voor u en uwe lieve kleinen, eenmaal ook in den hemel Gods aanschijn mogen zien.