XIV.
Kiekjes uit de Javaansche dessa
door J. Berndsen.
Een zieltje gered.
Na den dag in school te hebben doorgebracht was ik tegen den .avond eenige zieken gaan bezo'eken en verplegen. Tegen den tijd, dat de duisternis zou invallen, was ik op weg naar huis en ging juist de bamboebrug over de kali Lamat over, toen me van uit haar waroeng (klein, open Javaansch winkeltje) een meisje van 12 jaar aansprak, en zeide «Toewan, hebt U het nieuws al gehoord uit de dessa Djagalan ?» «Neen, wat is er?» «Haroen heeft een kindje gekregen.» «Zoo, dat is mooi.» Doch daar mengt zich ook de moeder in het gesprek en vertelt me, dat het pasgeboren wicht heel, heel klein is, zoodat ik spoedig alles weet en begrijp.
Het was inderdaad de Voorzienigheid, welke mij dit berichtje toezond. In deze maatschappij is men er zeker van, dat zoo’n schepseltje geen twee dagen oud wordt. Mocht ik dit kindje dan zoo laten sterven ? Moest ik er niet alles op zetten om dit zieltje voor den hemel te winnen ? Maar er waren groote moeilijkheden. Haroen was wel bevriend met mij, doch toen nog geen christen; zijn vrouw evenmin. Hij woonde in bij zijn schoonouders, bij wie tevens een andere schoonzoon zijn intrek had genomen en deze was santri, dat is : vurig mohamedaan. Het was juist in den tijd van de plotselinge verspreiding door heel Java van SaHkat Islam waarover U zeker wel veel in de couranten gelezen hebt. De godsdienstigmohamedaansche gevoelens waren dus zeer opgewekt en ik was er zeker van, dat, als God niet hielp, hier demogelijkheid om het kindje te doopen nul was. Van den anderen kant moest snel gehandeld worden, anders was het te laat.