een smal moddersteegje, geheel duister, dan door erfjes en hutjes van inlanders. Telkens moest mijn gidse, die zoo goed wist waar Toewan pan Dam woonde, weer vragen, waar zijn huis stond. Maar hier hadden we tenminste den troost, dat iedereen hem kende en/ons den weg kon wijzen. Ik was ondertusschen een tweeden keer uitgegleden en in aanraking met den grond gekomen.

Eindelijk blijven we voor een inlandsche bamboehut stil staan. «Woont hier Toewan pan Dam?> klinkt het voor de laatste maal. Een meisje met een petroleumlampje komt naar buiten. «Ja, hier woont Toewan pan Dam», was het antwoord. «Goddank», dacht ik, «we zijn er dan toch».

Ik werd binnengelaten in de ziekenkamer. Op een bed met matras lag het uitgemergelde lichaam van een grijsaard. De armen waren zoo dun als stokjes. De borstkas was ingevallen, zoodat de ribben scherp uitstaken. Handen en voeten waren al koud. Maar gelukkig hij leefde nog, en haalde moeizaam adem. De stervende was al buiten kennis.

«Is de Toewan Sorani Roomsch (Roomsch-karholiek)?» vroeg ik. «Neen ’t is Toewan van Dam», antwoordde de dochter des huizes.

«Ja, dat ik, maar is de Toewan protestant of Roomsch?» «Dat weet ik niet», was het antwoord. Om veel te vragen ontbrak de tijd; de oogen van den stervende begonnen al te breken. «De protestantsche zuster, die ons opbelde, heeft gezegd dat hij Roomsch is», dacht ik «en daarom maar gauw bedienen».

De eerste gebeden sloeg ik over, omdat er geen tijd te verliezen was. Op mijn bloote moddervoeten diende ik het H. Oliesel toe. Terwijl ik bezig was, hoorde ik een zacht gereutel. Juist was ik klaar met de zalving van de voeten, of ik bemerkte, dat het ademhalen had opgehouden. De man was gestorven, onder mijn handen.

Ik kan niet nalaten de Goddelijke Voorzienigheid te bewonderen, die nog juist op tijd een priester had geleid bij het sterfbed van dezen man, die niet zoo heel veel aan zijn geloof had gedaan. We willen hopen, dat hij nog een goed berouw heeft gehad tijdens zijn laatste ziekte, die twee maanden geduurd heeft.

Toen begon de terugtocht, langs dezelfde paadjes, met dezelfde Cicerone. Al spoedig gleed ik weer uit op een dijkje