Op den grooten weg kwam ik een jongen, dien ik op de catechis-' mus heb, tegen, «jongen, wijs mij eens hethuisvanMijnh.va'nDam».

«Dien ken ik niet».

«Weet je niet, waar hij woont?».

«Neen, Pastoor».

Ik stond vóór een klein glibberpaadje.

«Heet deze gang. Gang Boengoer?» vroeg ik.

«Neen, Pastoor, dat is wel kampong Boengoer, maar daar wonen inlanders».

Ik voelde een sterke neiging om die kampor>g in te gaan. Na een Meter of 100 geloopen te hebben kom ik te staan voor groote kuilen in den weg, die geheel ondergeloopen waren. Met mijn kousen en schoenen kon ik daar onmogelijk door. Een schoen was al bijna in de modder blijven steken.

«Weet iemand ook, waar een Mijnheer pan Dam woont?’t Is een oude zieke man, een «orang Blanda» (een Europeaan)! vroeg ik aan een inlandsche familie, die in de voorgalerij van haar huis de frissche moerasdampen zat op te snuiven.

Eerst keken ze elkaar eens aan. «Toewan, pan Dam ?» «Ja, zegt eindelijk een meisje van omstreeks 18 jaar: die woont hier verder de kampong in». «Maar daar kunt U onmogelijk komen. De wegen zijn alle ondergeloopen».

«Dat wil ik toch eens zien», dacht ik, «of ik daar niet kan komen». Met zekeren bluf sprak ik: «Als er een zieke Europeaan is, moet de pastoor er bij komen».

Vóór hun oogen trok ik mijn kousen en schoenen uit; de kousen aan de brug van den toog; in de ééne hand het koffertje, de schoenen en de parapluie, met de andete moest ik mijn toog flink ophouden. Het achttienjarige meisje ging voorop, en zóó plasten we tot over de enkels in het modderige regenwater. De weg werd alleen verlicht door het schijnsel van de kleine lampjes, die binnen in de huizen walmden.

We hadden niet lang geloopen, of klets ! daar gleed ik uit op een glibberig dijkje; mijn toog maakte voor den eersten keer kennis met de modder. Gauw sprong ik weer op, en we plasten weer verder. Spoedig kwamen we aan een vlondertje, dat we moesten oversteken ; ’t was zoo glad als een aal. Mijn gidse was er zonder moeite overgewipt; men staat verwonderd wat die inlanders vast op hun bloote beenen staan.

Met veel moeite kwam ik er over. Toen ging de weg door