En Lucie stapt, heel niet verlegen, naar Monseigneur.

De bisschep woont naast het Weeshuis in een heel gewoon huisje, en de snikkende Lucie is er al gauw.

De bisschop hoort iemand schreien, en opeens ziet hij ’n zwart kopje boven de tafel uit.

„Ik wil alles, Monseigneur.”

„Alles ?” zegt Monseigneur, en hij kijkt naar de enkele boterhammen die hij juist eet.

„Ik wil alles wat u aan de andere kinderen gegeven heht.”

„Wat ik aan de andere kinderen gegeven heh ?”

„Ja, u heeft ze de kleine Jezus gegeven, en ook het scapulier.”

Monseigneur kijkt de schreiende kleine aan ; hij voelt zelf ook tranen in zijn oogen ; dan legt hij z’n hand op het zwarte kopje en zegt vriendelijk : „Ja hoor, kindje, je kent altijd heel goed je kateehismus. Met ’t volgend feest mag jij je eerste H. Communie doen en dan krijg je ook het scapulier ; is ’t zoo niet goed, Lucie ?”

En toen ’t Kerstmis was, ontving Lucie Jezus in haar hart. Ze had zich de laatste maanden extra goed voor= bereid, en vol blijdschap kwam ze de Zuster vertellen dat zij nu ook alles had.

Ja, want ze was ook die dag bijzonder kind van Maria geworden door ’t opleggen van het scapulier.

Toen zij Monseigneu weer eens zag, legde ze haar hand op haar borst en zei : „Jezus in mijn hart, en het scapulier op m’n borst.”