Brief van Zuster Maria Bonaventura, Franciscanes, Missionaris van Maria, uit de Missie van Midden-Mongolië aan de leden der H. Kindsheid.
Si-wan-tsee.
Dierbare leden.
Ik ben zoo gelukkig, U ook dit jaar nieuws te kunnen melden van uwe kleine beschermelingen.
Dank uwe liefdadigheid en opofferingen, zijn zij betrekkelijk gelukkig, ondanks de duurte der levensmiddelen, die nog dagelijks toeneemt. De regen was dit jaar zeer schaal sch; de nood doet zich dan ook in verschillende deelen der Missie wreed gevoélen.
Laatst kwam een arme vrouw ons smeeken, hare twee kinderen op te nemen; zij had niets meer om hun te eten te geven. En wij hebben haar verzoek van de hand moeten wijken, want zij is christin en haar beide kinderen ook. Hoe pijnlijk deed ons dit echter aan 1
Hoe zal het gaan in den winter, die hier in Mongolië zoo lang en zoo streng is ?
Onze kinderen zijn als overal, vroolijk en onbekommerd. Zij weten wel, dat hun op het aangeduide uur aan tafel het eten zal worden opgediend. Meent echter niet, dat het hun onbekend is, dat zij in Europa vrienden hebben, die aan hen denken en in hunnen nood voorzien. Eiken morgen, bij de H. Mis, bidden zij voor hunne weldoeners en smeeken Gods bijzonderste zegeningen over hen af.
Gij hebt in den hemel eene menigte beschermers, want t is opmerkelijk, hoe vele dezer arme wezens ons als toevallig worden aangebracht, wanneer zij nog slechts korten tijd kunnen leven. Zij ontvangen het H. Doopsel en gaan naar het schoone paradijs over.
Gedurende de Juli-vacantie kwam een onzer pensionairen veel later dan gewoonlijk in het gesticht terug. Zij maakte