Het ongeluk van de gewone menschen bestaat hierin, dat zij jaar in, jaar uit voor dezelfde moeilijkheden staan. Zijn zij den winter eenmaal doorgesukkeld, dan is ook doorgaans hun graan verbruikt en zijn zij verplicht des zomers te gaan leenen. In het najaar moet er linnen gekocht worden voor hun ouders en kinderen. Dit alles gaat op voorschot. Na den oogst zal alles betaald worden. De winkeliers rekenen natuurlijk alles dubbel en dik, op gevaar af hun rekening op de boeken te moeten schrijven. Valt de toekomende oogst tegen, dan zullen ze lange jaren op de afdoening der schulden moeten wachten, valt de oogst mee, dan nog zal het moeilijk zijn, iets los te krijgen. Als het graan gedorscht is zullen zij er met hun kar bij moeten zijn, om hun deel te hebben, anders zijn zij het kwijt. De meeste menschen hangen af van eenige winkeliers, die hun het noodige verschaffen; maar zij eischen als betaling het graan op als zulks het goedkoopst is, namelijk onmiddellijk na den' oogst. Gewoonlijk blijft er den menschen geen graan genoeg over voor het volgende jaar, en zijn ze aldus verplicht, bij de handelaren tegen duren prijs het graan weder op te koopen, dat zij hun goedkoop hebben moeten leveren.

In zulke omstandigheden is een slecht jaar voor de menschen een ware ramp. ’t Is hun alsdan onmogelijk hunne schulden te betalen en het weinige, dat ze nog bezitten wordt aangeslagen. Wat er van de schuld nog blijft staan, wordt zorgvuldig geboekt met nog 3 ten honderd bovendien.

De twee laatste jaren zijn vruchtbare jaren geweest en het graan is tegen lagen prijs te verkrijgen. Toch is het getal dergenen, die tot het pandenhuis hun toevlucht moeten nemen nog groot. In een dorp kwam ik er vier tegen, die hun ploeg gingen verpanden. Als zij des zomers hun ploeg noodig hebben, verpanden zij hun winterkleeren. Landbouwgereedschappen, schoppen en winterkleeren treft men in veel huisgezinnen maar zelden te zamen aan.