Maar komen wij tot ons verhaal.

Op drie dagreizen afstand van ons weeshuis leefde een heidensch gezin , bestaande uit vader , moeder , drie jongens en een bevallig meisje. Alles ging vrij goed in dit huis; ongelukkiglijk , naarmate de kleine opgroeide, kwam men tot de droevige ontdekking dat zij zinneloos was. Als toen zwoer de familie zich van haar te ontdoen. Maar, (wel een zeldzaam geval, hier) de moeder had medelijden; ook verzette zij zich met kracht tegen het plan van haar man en van hare zonen.

Deze hielden zich evenwel niet voor overwonnen, en er was geen slechte behandeling, die zij de arme zinnelooze niet deden ondergaan. Nu eens onthielden zij haar het eten, dan weer legden zij haar op potscherven ; ofwel men hing haar met de duimen aan een boom, of ook met de voeten, het hoofd omlaag, of ook nog brandde men haar vleesch met een gloeiend ijzer. Bovendien speelden de stokslagen een groote rol in haar leven. Hoe heeft dat ongelukkig kind zoo’n marteling kunnen uitstaan ? O, dierbare kinderen, gij moet met ons de ondoordringbare geheimen van de goddelijke barmhartigheid bewonderen. De arme zinnelooze was vijftien jaar, toen haar vader kwam te sterven ; een weinig later stierf ook de moeder. Het jonge meisje bleef dus alleen met hare beulen. Gelukkig dat naburige christenen , wetende welke behandeling zij te verduren had, oplettend waakten op de daden en bewegingen der drie broeders.

Na de plechtigheden, door de heidensche gebruiken vereischt bij den dood der ouders, was er voor de zoons niets dringender dan samen te overleggen , welke soort van dood zij hunne zuster zouden aandoen. Zij besloten dus dat bet meisje zou vermorzeld worden onder den molensteen. Aanstonds bond men haar met touwen en plaatste men haar in den bak. Ofschoon de verstandelijke vermogens van het meisje te min waren om haar te doen begrijpen, wat men met haar

A

3