ren , vooral meisjes. Deze laatsten zijn in het oog der Sineesjes van weinig waarde. Eene hunner alledaagsche spreekwijzen toont hoe het volk daarover denkt: «Hebt gij een edelgesteente gekregen of een dakpan ?” vraagt men den vader van een pasgeboren kind; door de eerste benaming wil men een jongetje, door de tweede een meisje aanduiden. Men dient te weten, dat de zonen belast zijn met den plechtigen eeredienst aan de geesten der voorvaderen te bewijzen (en daarin bestaat, gelijk bekend is, schier geheel de godsdienst der Sineezen). Maar van dochters heeft de geest een afgestorven Sinees (men heeft een zeker nevelachtig begrip van het overleven van den geest na den dood) volstrekt niets te wachten; hij werpt ze dus weg, of laat ze het levenslicht niet zien, zonder daar veel uit te maken .... Het verhaal over de kleine Sineesjes, die voor de paarse varkens geworpen worden, is dus niet geheel een fabel.... Paarse varkens komen er wel niet altijd bij te pas ; maar kindermoord of het wegwerpen of verlaten van pasgeborenen, vooral van meisjes, is bij de Hemelschen iets vrij gewoons.”
Daarom ondersteunt de H. Kindsheid, zoo mild zij slechts kan, de Missionarissen en de Liefdezusters, die te Peking en in de provincies van Sina arbeiden om zooveel mogelijk ter dood bestemde of verlaten kindertjes te redden, met ze in weeshuizen, door het Genootschap in stand gehouden, op te nemen, of ze ten minste voor hun dood te doopen.
Doch naast die ellenden, voorzeker ons medelijden waardig, zijn er nog elders andere te lenigen, die niet minder onze zorg en hulp vragen , en waarin ons Genootschap naar de mate der beschikbare middelen tracht hulp te verleenen.
Zoo deelt het jaarlijksche geldelijke toelagen uit aan de onderscheiden geestelijke Congregatiën, die voor de verkondiging van het Evangelie in Afrika werkzaam zijn, en werkt zoodoende krachtig mede tot bestrijding der slavernij, de voortdurende plaag van dat rampzalige werelddeel. Hieromtrent zou men feiten kunnen verhalen, even belangwekkend