„GOD WAS ZIJNER GEDACHTIG.”

l)e man van wien hier sprake zal zijn, werd op een klein dorpje in ’t Graafschap Buren geboren. Toen de Fransche republiek den Hollandschen stadhouder den oorlog verklaard en ons landje met hare havelooze benden overstroomde gingen de zaken van den ouden boer met rassche schreden achteruit en de tweede zoon nam dienst als vrijwilliger. Door goed gedrag als soldaat natuurlijk maakte hij snelle bevorderingen en het jaar 1812 zag hem als Kommandant over een der eilandjes der Antillen, met den rang van 1® Luitenant, ’f Is waar zijn godsdienstplichten had hij geheel vergeten en zijn leven was in den volsten zin des woords goddeloos. Toen na jaren van afwezigheid eens katholieken priesters, in 1817 het eiland door geestelijken werd bezocht, voerde hg het bevel met den rang van kapitein over een der forten, die op een afstand van 20 minuten tot een half uur eenzaam op een rotsblok in zee gelegen zijn. Het garnizoen van dit fort was samengesteld uit een samenraapsel van alle nationaliteiten en. godsdiensten, en men maakte gaarne gebruik van de gelegenheid om zich te amuseeren, immers het verlof om ter kerk te gaan werd door den kapitein gaarne gegeven, ’t Is waar het grootste getal ging passagieren en dacht aan kerk noch priester zoodra de boot in de haven vastgemeerd lag.

Toch waren er onder de manschappen, die ter kerke gingen en niet nalieten bij hun terugkeer op’t fort wijd en breed uit te meten over wat ze in de kerk hadden gehoord.

In plaatsen, die verwijderd zijn van de groote centrums ontstaat allicht eene camaraderie, die elders te vergeefs